Aflevering 14

Gepubliceerd op 6 april 2017

NTFR 2017/829 - Brief over inkomensverschillen een- en tweeverdieners

Aflevering 14, gepubliceerd op 06-04-2017
De minister van Financiën en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben een brief aan de Eerste Kamer gestuurd. Daarmee geeft het kabinet invulling aan een motie waarin het kabinet wordt verzocht met voorstellen te komen om de substantiële verschillen in besteedbaar inkomen tussen eenverdieners en tweeverdieners te verkleinen.

NTFR 2017/830 - Eerste Kamer heeft wetsvoorstel beperking wettelijke gemeenschap van goederen aangenomen

Aflevering 14, gepubliceerd op 06-04-2017
De Eerste Kamer heeft het initiatiefwetsvoorstel Swinkels, Recourt en Van Oosten aangenomen over de beperking wettelijke gemeenschap van goederen. Dit initiatiefvoorstel beperkt in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen in het huwelijksvermogensrecht. Met dit voorstel wordt onder meer het verhaal van privéschuldeisers op gemeenschapsgoederen geregeld en bekeken hoe het ondernemingsvermogen van één van de echtgenoten binnen de gemeenschap van goederen valt. Daarnaast wordt de regeling over de draagplicht van schulden aangepast. Alle voorhuwelijkse gemeenschappelijke goederen als ook alle gemeenschappelijke schulden vallen in de gemeenschap. Deze schulden kunnen als gemeenschapsschulden worden aangemerkt, ook al zijn zij niet aangegaan ten behoeve van een gemeenschappelijk goed.

NTFR 2017/831 - Vergoeding van immateriële schade voor politieagent vindt niet zozeer haar grond in dienstbetrekking

ECLI:NL:HR:2017:529, datum uitspraak 31-03-2017, publicatiedatum 31-03-2017
Aflevering 14, gepubliceerd op 06-04-2017 met annotatie van mr. J.D. Schouten
In 1981 en 1986 heeft belanghebbende bij politiewerkzaamheden ernstig letsel opgelopen. In 2007 is een tumor geconstateerd, hetgeen in 2012 tot volledige arbeidsongeschiktheid heeft geleid. In 2012 heeft de korpsleiding aan belanghebbende bericht dat een vergoeding van € 15.000 netto wordt toegekend voor leed ondervonden door de incidenten in 1981 en 1986, waardoor zijn loopbaanontwikkeling is gestagneerd. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (23 februari 2016, nr. 15/00156, NTFR 2016/1313) behoeft de vergoeding niet als loon in de inkomstenbelasting te worden betrokken. De Hoge Raad acht dit een juist oordeel. Het toegekende bedrag strekt tot vergoeding van immateriële schade en verlies aan arbeidskracht. Een dergelijke vergoeding vindt niet zozeer haar grond in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten loon dient te worden aangemerkt.

NTFR 2017/832 - Uitkering uit waarborgfonds voor verlamde brigadier is ten dele onbelast

ECLI:NL:HR:2017:536, datum uitspraak 31-03-2017, publicatiedatum 31-03-2017
Aflevering 14, gepubliceerd op 06-04-2017 met annotatie van mr. J.D. Schouten
In 2009 is belanghebbende tijdens de uitoefening van zijn functie als brigadier bij de politie blijvend verlamd geraakt. In 2009 heeft hij een vergoeding van immateriële schade genoten van € 283.614 die niet in de IB-heffing is betrokken. Bij brief van 15 december 2009 heeft de minister aan belanghebbende bericht dat een vergoeding van € 100.000 wordt toegekend voor de materiële schade. Deze vergoeding zal al dan niet via een nog op te richten waarborgfonds worden uitgekeerd. Het waarborgfonds is in maart 2010 opgericht. In 2011 heeft het waarborgfonds een bruto-uitkering van € 172.413 vastgesteld en daarop € 72.413 aan loonheffing ingehouden. Hof Arnhem-Leeuwarden (5 juli 2016, nr. 15/01196, NTFR 2016/2193) heeft geoordeeld dat de schadevergoeding tot een bedrag van € 100.000 onbelast is omdat deze niet zozeer haar grond vindt in de dienstbetrekking en niet is voortgevloeid uit een rechtspositionele regeling. Het waarborgfonds bestond immers nog niet op het moment dat de uitkering in 2009 werd toegezegd. Dat een uitkering is toegekend vooruitlopend op het ontstaan van het waarborgfonds, doet daaraan niet af. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof.

NTFR 2017/836 - Deels vrijgestelde rijksambtenaar voldoet niet aan het urencriterium

ECLI:NL:HR:2017:535, datum uitspraak 31-03-2017, publicatiedatum 31-03-2017
Aflevering 14, gepubliceerd op 06-04-2017
Belanghebbende werkt fulltime als rijksambtenaar. In 2010 en 2011 mag belanghebbende zich tijdens 25% van zijn arbeidstijd ontwikkelen als zelfstandige. Zijn activiteiten bestaan onder meer uit de opbouw en ontwikkeling van een database voor bescherming van flora en fauna. Het resultaat bedraagt in deze jaren € 6.177 en € 7.871. Voor het jaar 2011 is in geschil of deze activiteiten kunnen worden gekwalificeerd als winst uit onderneming (volgens de inspecteur niet) en of belanghebbende recht heeft op de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling (volgens de belanghebbende wel). De inspecteur heeft zijn hoger beroep ingetrokken onder de voorwaarde dat het komt vast te staan dat belanghebbende niet aan het urencriterium voldoet. Hof Arnhem-Leeuwarden (20 september 2016, nr. 15/01485, NTFR 2016/2484) overweegt op het incidentele hoger beroep van belanghebbende dat van belanghebbende een gedegen onderbouwing mag worden verwacht ter zake van het urencriterium omdat hij in 2011 voor twee uur per dag was vrijgesteld en in dat jaar circa anderhalf keer de gebruikelijke arbeidsduur van 36 uur per week moet hebben gemaakt om aan het urencriterium te voldoen. Belanghebbende heeft overzichten overgelegd uitgewerkt in hele uren. Het hof oordeelde dat onderbouwende stukken betreffende de omvang van de werkzaamheden ontbreken en dat niet aannemelijk is dat aan de werkzaamheden steeds hele uren zijn besteed. Belanghebbende is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het aantal bestede uren ten minste 1.225 heeft bedragen, aldus het hof.

NTFR 2017/837 - Wijziging uitvoeringsregelingen in verband met Wet uitfasering pensioen in eigen beheer

Aflevering 14, gepubliceerd op 06-04-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft de Regeling tot wijziging van enige uitvoeringsregelingen op het gebied van belastingen alsmede van de Wet uitwerking Autobrief II gepubliceerd. De meeste wijzigingen vloeien voort uit de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen. De wijzigingen treden op een enkele bepaling na in werking met ingang van 1 april 2017.

NTFR 2017/838 - Goedkeuring uitfasering pensioen in eigen beheer

Aflevering 14, gepubliceerd op 06-04-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft een beleidsbesluit gepubliceerd waarin hij, onder voorwaarden, goedkeurt dat directeuren-grootaandeelhouders een extra periode krijgen om het pensioen aan te passen aan de wijzigingen die per 1 april 2017 van kracht zijn geworden door middel van de Wet uitfasering pensioen eigen beheer. De extra periode loopt tot 30 juni 2017.

NTFR 2017/839 - Betaalde rente op swaps aftrekbaar als kosten eigen woning

ECLI:NL:PHR:2017:201, datum uitspraak 07-03-2017, publicatiedatum 31-03-2017
Aflevering 14, gepubliceerd op 06-04-2017 met annotatie van prof. dr. J.P. Boer
Belanghebbende heeft tot herfinanciering van zijn eigen woning in twee delen hypothecair van een bank geleend tegen een variabele rente (3-maands Euribor) plus een opslag ad 0,5% per jaar. Tot afdekking van het rentestijgingsrisico is hij daarnaast met de bank twee renteswaps overeengekomen (vaste rente tegen diezelfde variabele Euribor), waardoor hij per saldo een vaste rente ad circa 4,8% (plus de opslag) betaalt. In geschil is of de rente die belanghebbende op de swaps betaalt aftrekbaar is als kosten met betrekking tot de eigen woning in de zin van art. 3.120(1)(a) Wet IB 2001. Hof Den Haag heeft de leningen en de swaps in onderling verband en samenhang bezien. De swaps bewerkstelligen volgens het hof dat belanghebbende op de geldleningen een vaste rente betaalt die aangemerkt kan worden als ‘rente van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de eigen woningschuld’ ex art. 3.120(1)(a) Wet IB 2001. Het hof heeft belanghebbende in het gelijk gesteld.

NTFR 2017/845 - Onzekerheid over betaling vergoeding is geen grond voor weigering aftrek voorbelasting

ECLI:NL:HR:2017:539, datum uitspraak 31-03-2017, publicatiedatum 31-03-2017
Aflevering 14, gepubliceerd op 06-04-2017 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende is onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met X-Y, die een eenmanszaak in de bouw heeft gedreven. X-Y is op 13 januari 2009 failliet verklaard. Aan belanghebbende is op 6 april 2009 een btw-nummer toegekend voor haar als eenmanszaak gedreven metsel- en lijmbedrijf. X-Y deed de administratie en aangiften OB van deze onderneming. X-Y is eigenaar van een perceel waarop een hypothecaire schuld rust. Het perceel is gekocht met de bedoeling daarop een woning te bouwen. Het perceel en de schuld vallen in de faillissementsboedel. Op het perceel is vervolgens een woning gebouwd. De op de bouw betrekking hebbende voorbelasting is door belanghebbende in aftrek gebracht. Door middel van de onderhavige naheffingsaanslag is dat echter – met een vergrijpboete – gecorrigeerd door de inspecteur. Hof Arnhem-Leeuwarden (30 juni 2015, nr. 14.00781, NTFR 2015/2384) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld, maar in cassatie houdt die beslissing geen stand. De Hoge Raad zet uiteen dat een ondernemer de hem op (juiste) facturen in rekening gebrachte OB in aftrek moet kunnen brengen wanneer de goederen of diensten waarvoor aanspraak op dat recht wordt gemaakt, door de ondernemer zijn gebruikt voor zijn eigen belaste handelingen. Belaste handelingen zijn leveringen van goederen en diensten die onder bezwarende titel (tegen vergoeding) worden verricht. Daarbij gaat het om het bedrag dat ter zake van de levering of de dienst in rekening wordt gebracht. De omstandigheid dat onzeker is of de door de ondernemer bedongen vergoeding zal worden betaald staat aan het recht op aftrek niet in de weg. Het hof heeft dat miskend. Voorts klaagt belanghebbende er terecht over dat het hof het aanbod tot het horen van de curator als getuige onvoldoende heeft gemotiveerd.

NTFR 2017/848 - Britse overgangsregeling met verschillende verjaringstermijnen voor teruggaaf btw niet in strijd met EU-recht

Aflevering 14, gepubliceerd op 06-04-2017 met annotatie van mr. A.J. Blank
Compass is een cateringbedrijf. In juni 2006 oordeelde de Britse rechter dat bepaalde leveringen van koude maaltijden waarover zij in eerdere belastingjaren btw in rekening had gebracht, vrijgesteld waren van btw. In januari 2008 heeft Compass terugbetaling gevorderd van de tussen 1 april 1973 en 2 februari 2002 te veel in rekening gebrachte en afgedragen btw.

NTFR 2017/857 - Volledig strafdossier is een op de zaak betrekking hebbend stuk

ECLI:NL:HR:2017:538, datum uitspraak 31-03-2017, publicatiedatum 31-03-2017
Aflevering 14, gepubliceerd op 06-04-2017
Belanghebbende is strafrechtelijk veroordeeld (diefstal, heling, overtreding Opiumwet). In een ontnemingsprocedure is voorts € 629.050 van hem ontnomen. Naar aanleiding van het strafrechtelijke onderzoek heeft de inspecteur een eigen onderzoek bij belanghebbende ingesteld over 2001 tot en met 2005. Dit onderzoek heeft geleid tot oplegging van (navorderings)aanslagen (met boeten). Voor Hof Arnhem-Leeuwarden (8 maart 2016, nrs. 14/01131 t/m 14/01134, NTFR 2016/1126) heeft belanghebbende gesteld dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, nu niet het volledige strafdossier (drie ordners met circa 1200 pagina’s) is overgelegd. Het hof heeft die stelling onderschreven, maar heeft daaraan – mede omdat belanghebbende zelf over het strafdossier beschikte – geen gevolgen verbonden in het kader van art. 8:31 Awb. Het hof heeft zich vervolgens verenigd met de visie van Rechtbank Gelderland (23 september 2014, nr. 13/8194, NTFR 2014/2469), dat belanghebbende voor de jaren 2002, 2003 en 2004 niet de vereiste aangiften heeft gedaan. De schattingen van de inspecteur voor die jaren zijn volgens het hof redelijk en belanghebbende is niet in zijn verzwaarde bewijslast geslaagd. Met betrekking tot het jaar 2005 is de inspecteur er echter niet in geslaagd aannemelijk te maken dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Het strafrechtelijke onderzoek liep tot 29 september 2004, zodat de uitkomsten daarvan niet bruikbaar zijn voor het jaar 2005. De inspecteur is er evenmin in geslaagd de correcties voor dat jaar aannemelijk te maken, zodat de navorderingsaanslag en boetebeschikking voor dat jaar door het hof zijn vernietigd.

NTFR 2017/858 - Ook rechtspersonen kunnen een beroep doen op betalingsonmacht griffierecht

ECLI:NL:HR:2017:531, datum uitspraak 31-03-2017, publicatiedatum 31-03-2017
Aflevering 14, gepubliceerd op 06-04-2017
Belanghebbende, een bv, heeft in hoger beroep gevraagd om kwijtschelding van het te betalen griffierecht. Hof Den Bosch 26 februari 2016, nr. 13/01175, NTFR 2016/1869, heeft overwogen dat HR 20 februari 2015, nr. 14/05176, NTFR 2015/972, waarin richtlijnen voor de behandeling van een beroep op betalingsonmacht griffierecht zijn opgenomen, ziet op natuurlijke personen. Het hof is van oordeel dat onder omstandigheden ook rechtspersonen in aanmerking moeten kunnen komen voor kwijtschelding van griffierecht. Belanghebbende is een holding zonder activiteiten, heeft vanaf de oprichting in 2004 jaarlijks een verlies gemaakt van enkele duizenden euro’s, heeft al jaren een negatief eigen vermogen en door de dochtervennootschappen werd geen dividend uitgekeerd. Het hof heeft geconcludeerd dat de winst en het vermogen van belanghebbende en haar dochtervennootschappen ontoereikend zijn om het griffierecht te betalen. Ook de enig aandeelhouder van belanghebbende (de gemachtigde) is, gelet op zijn geloofwaardige en onweersproken verklaringen over zijn financiële situatie, niet in staat de geldelijke middelen te verstrekken om het verschuldigde griffierecht te voldoen. Het beroep van belanghebbende op betalingsonmacht griffierecht slaagde derhalve. Inhoudelijk heeft het hof geoordeeld dat de verzuimboete verminderd dient te worden naar € 500. Ten aanzien van de proceskosten heeft het hof geoordeeld dat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, omdat een beroepsmatig karakter niet aannemelijk is geworden.

NTFR 2017/859 - Hoge Raad belicht regels inzake bestuurdersaansprakelijkheid

ECLI:NL:HR:2017:530, datum uitspraak 31-03-2017, publicatiedatum 31-03-2017
Aflevering 14, gepubliceerd op 06-04-2017 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Belanghebbende was bestuurder van B bv. Op 9 december 2008 is het faillissement van B uitgesproken. Belanghebbende is door de ontvanger als bestuurder aansprakelijk gesteld voor aan B opgelegde en onbetaald gebleven naheffingsaanslagen LB en OB over de periode september t/m november 2008 alsmede voor invorderingsrente. Hof Den Bosch (21 mei 2015, nr. 13/00978, NTFR 2015/2180) heeft geoordeeld dat het onbetaald blijven van de belastingschulden het gevolg is van aan belanghebbende te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. Het hof heeft de aansprakelijkstelling wel verminderd. Zowel belanghebbende als de staatssecretaris heeft met succes cassatieberoep aangetekend. De Hoge Raad zet onder meer uiteen dat:

NTFR 2017/860 - Wijziging Leidraad Invordering

Aflevering 14, gepubliceerd op 06-04-2017
Deze wijziging van de Leidraad Invordering hangt samen met de inwerkingtreding van de Wet uitfasering pensioenen in eigen beheer en overige pensioenmaatregelen (Kamerstukken 34 555). Hierin is meegenomen de Novelle (Kamerstukken 34 662), die geen wijziging aanbrengt in het vervallen van de bestuurdersaansprakelijkheid van art. 36a IW 1990. De inwerkingtreding van alle wijzigingen die samenhangen met het pensioen in eigen beheer is verschoven naar 1 april 2017. Daarnaast zijn enkele omissies gerepareerd die het gevolg zijn van de wijziging van de Leidraad per 1 januari 2017 (besluit van 22 december 2016, nr. 2016-218130), NTFR 2017/43.

NTFR 2017/862 - Staatssecretaris beantwoordt vragen over het multilateraal instrument (MLI)

Aflevering 14, gepubliceerd op 06-04-2017 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
In zijn brief van 21 maart 2017 (opgenomen in het verslag van 22 maart 2017) reageert de staatssecretaris van Financiën op vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Financiën over zijn eerdere brief over de hoofdlijnen van het ‘multilateraal instrument BEPS’ (‘MLI’). In zijn reactie geeft de staatssecretaris onder meer aan dat het MLI bestaande bepalingen in belastingverdragen vervangt of aanvult, maar alleen voor zover betrokken verdragspartners daarmee onderling instemmen. Nederland accepteert alle MLI-bepalingen behoudens enige voorbehouden. Specifieke verdragsbepalingen die beter functioneren dan hun MLI-equivalent blijven behouden. Hetzelfde geldt voor bestaande verplichte en bindende arbitragebepalingen. Een volledig voorbehoud wordt opgenomen voor de zogenoemde ‘savings clause’. De zogenoemde ‘antisplittingbepaling’ zal niet gelden waar offshorebepalingen van toepassing zijn. Het kabinet verkiest de zogenoemde ‘principal purpose test’ (‘PPT’) om verdragsmisbruik te bestrijden. In een aantal lopende verdragsonderhandelingen acht de staatssecretaris het mogelijk om de elementen uit het MLI bilateraal mee te nemen (België, Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Polen, Spanje, Ierland, Bulgarije en Brazilië). In lopende gesprekken met een aantal ontwikkelingslanden is de staatssecretaris voornemens de belastingverdragen met deze landen aan te melden voor het MLI (Bangladesh, Egypte, Georgië, India, Kirgizië, Marokko, Moldavië, Oeganda, Pakistan, Sri Lanka en Vietnam). Het MLI vormt daar een alternatieve route, mochten de gesprekken niet tot overeenstemming leiden. Indien Nederland het MLI in juni dit jaar ondertekent, zal de uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure in de tweede helft van 2017 worden ingezet en de betreffende wet aan de Raad van State ter advisering worden voorgelegd. Keuzes en voorbehouden kunnen naar aanleiding van de parlementaire behandeling nog worden gewijzigd en worden pas definitief bij het deponeren van de ratificatieakten.

NTFR 2017/863 - Notitie over APA/ATR-praktijk met informatie over negen rulings openbaar gemaakt na WOB-verzoek

Aflevering 14, gepubliceerd op 06-04-2017 geschreven door prof. dr. J. Vleggeert
Bij e-mail van 19 januari 2017 heeft J. Vleggeert, universitair hoofddocent belastingrecht, verbonden aan de afdeling belastingrecht van de Universiteit Leiden op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) de staatssecretaris verzocht om het openbaar maken van de notitie ‘De APA/ATR-praktijk; notitie over de meest voorkomende verschijningsvormen’. In zijn brief van 27 maart 2017 komt de staatssecretaris daaraan tegemoet. De notitie is opgesteld door ambtenaren van de Belastingdienst.

NTFR 2017/864 - Antwoorden aan Eerste Kamer over EU-voorstellen vennootschapsbelasting

Aflevering 14, gepubliceerd op 06-04-2017
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt in deze brief vragen van de fracties van de VVD en het CDA in de Eerste Kamer over de EU-voorstellen op het gebied van de vennootschapsbelasting. Hierbij wordt vooral ingegaan op de voortgang en de gevolgen voor Nederland van de richtlijnvoorstellen voor de CCTB, de CCCTB, de ATAD2 en verbetering van geschilbeslechting.