Aflevering 35

Gepubliceerd op 27 augustus 2015

NTFR 2015/2252 - De compartimenteringsreserve na de tweede nota van wijziging: lees maar, er staat niet wat er staat

Aflevering 35, gepubliceerd op 27-08-2015 geschreven door mr. dr. J.J. van den Broek
Bij de wijziging van de deelnemingsvrijstelling door de Wet werken aan winst in 2007 achtte de wetgever het te ingewikkeld om de jurisprudentiële compartimenteringsleer te codificeren. De wetgever veronderstelde dat de rechter compartimentering zou toepassen ten aanzien van de voordelen uit aandelenbelangen die door de wetswijziging een sfeerovergang zouden ondergaan (al dan niet toepassing deelnemingsvrijstelling). Hoewel de Hoge Raad het compartimenteringsleerstuk wel toepast op sfeerovergangen die het gevolg zijn van wijzigingen in het feitencomplexHR 2 juli 1986, BNB 1986/305., ziet de Hoge Raad geen ruimte voor compartimentering bij wetswijzigingen.HR 14 juni 2013, BNB 2013/177, NTFR 2013/1272. In dat geval ligt het volgens ons hoogste rechtscollege op de weg van de wetgever om overgangsrecht te creëren waarin desgewenst een regeling voor compartimentering kan worden opgenomen. Met dit arrest gaf de Hoge Raad opnieuw aan hoe de taakverdeling is onder de staatsrechtelijke machtenscheiding.

NTFR 2015/2253 - Antwoord op nieuwe vragen over de gevolgen van de Investeringsagenda Belastingdienst

Aflevering 35, gepubliceerd op 27-08-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens de minister voor Wonen en Rijksdienst, Tweede Kamervragen beantwoord over het voorkomen van onevenredig banenverlies in de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg door de reorganisatie van de Belastingdienst. In de beantwoording geeft de staatssecretaris aan dat de uitwerking van de Investeringsagenda Belastingdienst, waarin de reorganisatie is geschetst, in het najaar gereed zal zijn en dat deze een meer gedetailleerde planning zal bevatten.

NTFR 2015/2261 - Kosten van aanschaf en plaatsing mantelzorgwoning vormen geen aftrekbare specifieke zorgkosten

ECLI:NL:HR:2015:2166, datum uitspraak 14-08-2015, publicatiedatum 14-08-2015
Aflevering 35, gepubliceerd op 27-08-2015 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende, geboren in 1931, heeft vanwege een verslechterde gezondheidstoestand een mantelzorgwoning aangeschaft, waarmee opname in een verzorgings- of verpleeghuis kon worden voorkomen. De mantelzorgwoning is geplaatst in de tuin van de woning van haar mantelzorger. De mantelzorgwoning is in juni 2010 door belanghebbende in gebruik genomen. Belanghebbende wenst de kosten voor aanschaf en plaatsing van de mantelzorgwoning in aftrek te brengen als specifieke zorgkosten. Hof Den Haag (15 oktober 2014, nr. 13/01720) heeft dat niet toegestaan. De Hoge Raad is het daarmee eens.

NTFR 2015/2262 - Niet bewezen dat vermogensbestanddelen deels toebehoren aan echtgenote

ECLI:NL:GHAMS:2015:2134, datum uitspraak 28-05-2015, publicatiedatum 10-06-2015
Aflevering 35, gepubliceerd op 27-08-2015 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende, woonachtig in Nederland, leefde gedurende het gehele jaar 2008 duurzaam gescheiden van zijn in België wonende echtgenote. Zijn belastbare inkomen uit sparen en beleggen is vastgesteld uitgaande van het gemiddelde vermogen in 2008 van € 305.445, zoals belanghebbende dat had vermeld op zijn in de bezwaarfase ingeleverde aangiftebiljet. Belanghebbende had voor Hof Den Haag (29 mei 2013, nr. 12/00814, NTFR 2013/1353) gesteld dat de bestanddelen die door hem in het aangiftebiljet waren vermeld, krachtens het tussen hem en zijn echtgenote geldende huwelijksgoederenrecht voor de helft aan zijn echtgenote toebehoren en dat daarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de rendementsgrondslag van belanghebbende. Hof Den Haag had die stelling niet behandeld. Na verwijzing door de Hoge Raad oordeelt Hof Amsterdam dat, gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, belanghebbende moest bewijzen dat hij in het jaar 2008 in gemeenschap van goederen was gehuwd met de echtgenote. Dit bewijs is niet geleverd. Het hof ziet ook overigens geen reden om aan te nemen dat enig deel van het door belanghebbende in zijn (aanvullende) aangifte als aan hemzelf toebehorend, aangegeven vermogen, rechtens aan de echtgenote toebehoorde.

NTFR 2015/2268 - Moeder fiscale eenheid heeft geen belang bij verliesverrekeningsbeschikking over voorvoegingswinst van gevoegde dochter

ECLI:NL:RBZWB:2015:3039, datum uitspraak 19-05-2015, publicatiedatum 03-06-2015
Aflevering 35, gepubliceerd op 27-08-2015 met annotatie van mr. J. Berns
Belanghebbende is in 2008 opgericht en heeft alle aandelen verworven in C bv. Vanaf de datum van verkrijging is belanghebbende de moeder van de fiscale eenheid. Tot 29 april 2008 was C bv moeder van een fiscale eenheid. In 2010 is C bv opgehouden te bestaan.

NTFR 2015/2271 - Antwoorden op vragen over initiatiefwetsvoorstel beperking wettelijke gemeenschap

Aflevering 35, gepubliceerd op 27-08-2015
Op 11 juli 2014 is door de Kamerleden Berndsen-Jansen, Recourt en Van Oosten een wetsvoorstel ingediend tot wijziging van Boek 1 BW en de FW teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 987). De initiatiefnemers hebben op 8 juni 2015 nieuwe vragen van de Tweede Kamer beantwoord. De beantwoorde vragen hebben ook betrekking op fiscale gevolgen. Een van de vragen betreft de vergoedingsvordering die zou kunnen ontstaan op grond van art. 1:95, lid 3 en 4, BW. De initiatiefnemers verwachten dat deze geen fiscale gevolgen heeft. Zij menen dat een aanpassing casu quo aanvulling van art. 5e AWR voor deze vergoedingsrechten in de rede ligt. Een andere vraag betreft de werking van de insluitingsclausule voor de inkomstenbelasting als deze bijvoorbeeld gekoppeld is aan een schenking voor aflossing van de eigenwoningschuld van een zoon. De initiatiefnemers menen dat hier geen gevolgen aan verbonden zijn.

NTFR 2015/2272 - Terughalen afgetrokken voorbelasting wegens vrijgestelde verhuur niet via herzieningsregeling maar via naheffing

ECLI:NL:GHARL:2015:5103, datum uitspraak 07-07-2015, publicatiedatum 31-07-2015
Aflevering 35, gepubliceerd op 27-08-2015 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Belanghebbende, dga van een bv, heeft in 2005 een pand aangeschaft dat in mei 2005 aan hem is geleverd. Per 1 juli 2005 wordt het pand verhuurd voor € 1.500 per maand aan de bv van belanghebbende. Voor deze activiteit is belanghebbende ondernemer. De voor de aanschaf van het pand betaalde omzetbelasting van € 93.342 is door de inspecteur aan belanghebbende teruggegeven in het tijdvak tweede kwartaal 2005. Het pand is per 1 juli 2005 vrijgesteld verhuurd. Deze vrijgestelde verhuur brengt volgens de inspecteur met zich mee dat de ter zake van de aanschaf van het pand in het tweede kwartaal 2005 in aftrek gebrachte omzetbelasting op grond van de herzieningsregeling in de negen daarop volgende jaren moet worden herzien, telkens voor een tiende gedeelte. Anders dan de rechtbank (Rechtbank Gelderland 13 mei 2014, nrs. 13/7988, 13/7989 en 13/4280, NTFR 2014/1417) deelt het hof het standpunt van de inspecteur niet. Nu het pand op 1 juli 2005 voor vrijgestelde prestaties in gebruik is genomen brengt art. 15, lid 4, Wet OB 1968 volgens het hof namelijk met zich mee dat belanghebbende ter zake van de aanschaf in aftrek gebrachte belasting opnieuw op aangifte moest voldoen in het tijdvak over het derde kwartaal 2005. Nu belanghebbende dat niet heeft gedaan, had de inspecteur op de voet van art. 20 AWR moeten naheffen. Het is volgens het hof niet mogelijk deze niet voldane en niet nageheven omzetbelasting alsnog via toepassing van de herzieningsregeling bij belanghebbende terug te halen.

NTFR 2015/2273 - Heffing wegens privégebruik aan dga ter beschikking gestelde auto is niet strijdig met neutraliteitsbeginsel

ECLI:NL:GHARL:2015:2590, datum uitspraak 31-03-2015, publicatiedatum 17-04-2015
Aflevering 35, gepubliceerd op 27-08-2015 met annotatie van mr. H.J. de Boer
Belanghebbende, ondernemer, heeft in 2011 achtereenvolgens twee auto’s ter beschikking gesteld aan haar dga. De auto’s zijn ook voor privédoeleinden gebruikt. Daarvoor is geen vergoeding betaald. Belanghebbende stelt dat zij op grond van het neutraliteitsbeginsel geen omzetbelasting voor het privégebruik is verschuldigd over de tweede helft van 2011. Het hof acht die stelling onjuist. De omstandigheid dat belanghebbende de auto’s in eigendom heeft verworven rechtvaardigt een andere behandeling dan wanneer sprake is van operational lease. Vanuit het oogpunt van de afnemer (belanghebbende) is dan geen sprake van soortgelijke goederen of diensten. Aan belanghebbende is een levering verricht en aan de ondernemer waarmee zij zich vergelijkt een dienst. Voorts zet het hof uiteen dat de omstandigheid dat in een goedkeurende beleidsregel van de staatssecretaris, waarbij een forfaitaire regeling wordt gehanteerd, de BPM tot de maatstaf van heffing behoort, door de beugel kan.

NTFR 2015/2277 - Hof miskent toetsingskader schending verdedigingsbeginsel

ECLI:NL:HR:2015:2165, datum uitspraak 14-08-2015, publicatiedatum 14-08-2015
Aflevering 35, gepubliceerd op 27-08-2015 met annotatie van mr. G. van Dam
In opdracht van opdrachtgevers heeft belanghebbende op eigen naam en voor eigen rekening aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van voedingssupplementen. Na onderzoek heeft de inspecteur geconcludeerd dat van te lage douanewaarden is uitgegaan. Zonder inlichting en belanghebbende te horen heeft de inspecteur de onderhavige utb’s aan belanghebbende opgelegd. Hof Amsterdam (24 januari 2013, nrs. 11/00951 en 11/00955, NTFR 2013/349) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Het hof heeft onder meer verworpen de stelling van belanghebbende dat de inspecteur ook de opdrachtgevers had moeten aanspreken. De Hoge Raad onderschrijft de visie van het hof. Het EU-recht brengt namelijk niet met zich mee dat een aansprakelijkstelling van de aangever ongedaan moet worden gemaakt op de grond dat de douaneautoriteiten geen onderzoek hebben gedaan naar de mogelijkheid andere personen dan de aangever als douaneschuldenaar aan te spreken dan wel op de grond dat die autoriteiten geen mededeling aan andere douaneschuldenaren hebben gedaan. Met betrekking tot het niet honoreren van het beroep van belanghebbende op het verdedigingsbeginsel (omdat volgens het hof geen sprake is van benadeling), is de hofuitspraak echter niet cassatieproof. Vast staat dat de inspecteur het verdedigingsbeginsel heeft geschonden. Dat leidt echter niet zonder meer tot vernietiging van de besluiten. Schending van het verdedigingsbeginsel leidt tot nietigverklaring van het besluit, wanneer de procedure zonder de onregelmatigheid een andere afloop zou kunnen hebben gehad. Voor dit oordeel is niet vereist dat de douaneautoriteiten zonder deze schending zouden hebben afgezien van het vaststellen van de utb’s of dat zij deze op een lager bedrag zouden hebben gesteld. Voldoende is te bewijzen dat wanneer de schending niet had plaatsgevonden degene tot wie de utb is gericht, een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de utb van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden. Het hof heeft dit toetsingskader miskend.

NTFR 2015/2279 - Recht op teruggaaf van accijns voor teruggevonden sigaretten die onder ambtelijk toezicht zijn vernietigd

ECLI:NL:RBNNE:2015:2941, datum uitspraak 23-06-2015, publicatiedatum 30-06-2015
Aflevering 35, gepubliceerd op 27-08-2015 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende heeft 10.400.000 sigaretten vanuit haar belastingentrepot in Roemenië onder schorsing van accijns uitgeslagen met als bestemming de in Nederland gelegen accijnsgoederenplaats van Y. Een aantal van 2.910.780 sigaretten daarvan is in december 2011 gestolen uit deze accijnsgoederenplaats. Tijdens een controle door de Franse douane zijn in december 2011 850.000 sigaretten in beslag genomen, waarvan na onderzoek bleek dat 849.000 sigaretten afkomstig waren uit voormelde partij. De hiervoor bedoelde 849.000 sigaretten zijn op 5 september 2012 onder toezicht van de Franse douane vernietigd. De inspecteur wijst het ten aanzien van de 849.000 sigaretten door belanghebbende gedane verzoek om teruggaaf van accijns van € 132.443 af.

NTFR 2015/2285 - Voortvarendheidseis geldt niet als voor buitenlandse tegoeden binnen vijf jaar een navorderingsaanslag is opgelegd

ECLI:NL:HR:2015:2163, datum uitspraak 14-08-2015, publicatiedatum 14-08-2015
Aflevering 35, gepubliceerd op 27-08-2015 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende heeft een bankrekening in Zwitserland aangehouden zonder daarvan opgaaf te doen in zijn aangifte IB 2006. Eind 2009 is belanghebbende ingekeerd. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur met dagtekening 16 april 2011 een navorderingsaanslag opgelegd. Belanghebbende betoogt dat de navorderingsbevoegdheid is vervallen nu de navorderingsaanslag niet voldoende voortvarend is opgelegd. Hof Arnhem-Leeuwarden (25 maart 2014, nr. 13/00267, NTFR 2014/1219) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. De navorderingsaanslag is binnen de vijfjaarstermijn van art. 16, lid 3, AWR opgelegd. In dat geval speelt de voortvarendheidseis geen rol. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel van het hof en voegt daaraan toe dat ook het zorgvuldigheidsbeginsel niet tot de conclusie leidt dat de navorderingsbevoegdheid komt te vervallen.

NTFR 2015/2286 - Ook twaalfjaarstermijn wordt verlengd met verleend uitstel voor doen van aangifte

ECLI:NL:HR:2015:2164, datum uitspraak 14-08-2015, publicatiedatum 14-08-2015
Aflevering 35, gepubliceerd op 27-08-2015 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende heeft een bankrekening in Zwitserland aangehouden zonder daarvan opgaaf te doen in zijn aangifte IB 1997 en VB 1998. Eind 2009 is belanghebbende ingekeerd. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur met dagtekening 31 december 2009 navorderingsaanslagen opgelegd. Belanghebbende is uiterlijk 4 maart 2010 met deze navorderingsaanslagen bekend geraakt. Hof Arnhem-Leeuwarden (25 maart 2014, nrs. 13/00001 en 13/00002, NTFR 2014/1220) heeft geoordeeld dat de in art. 16, lid 4, AWR vermelde twaalfjaarstermijn wordt verlengd met de duur van het voor het doen van aangifte verleende uitstel, dat aannemelijk is dat in dit geval elf maanden uitstel was verleend, en dat de navorderingsaanslagen derhalve tijdig zijn vastgesteld. De Hoge Raad onderschrijft het rechtsoordeel dat de twaalfjaarstermijn wordt verlengd met het verleende uitstel. Het bewijsoordeel dat elf maanden uitstel is verleend, laat de Hoge Raad ook in stand. De navorderingsaanslagen zijn derhalve tijdig vastgesteld.

NTFR 2015/2287 - Inspecteur is bevoegd tot instellen hoger beroep ondanks dat mandaatbesluit niet op voorgeschreven wijze is bekendgemaakt

ECLI:NL:HR:2015:2162, datum uitspraak 14-08-2015, publicatiedatum 14-08-2015
Aflevering 35, gepubliceerd op 27-08-2015 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende heeft een bankrekening in Zwitserland aangehouden zonder daarvan opgaaf te doen in zijn aangifte IB 2004. Eind 2009 is belanghebbende ingekeerd. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur met dagtekening 31 december 2009 een navorderingsaanslag opgelegd, welke is geadresseerd aan belastingadviseur van belanghebbende, G. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag vernietigd omdat het aanslagbiljet door een aan de fiscus te verwijten onjuiste adressering (aan G) niet binnen de vijfjaarstermijn is verzonden. Namens de inspecteur heeft C daartegen hoger beroep ingesteld. Volgens belanghebbende was C daartoe niet bevoegd. De inspecteur heeft bij het hof een mandaatbesluit ingebracht waaruit blijkt dat C wel bevoegd is. Dit mandaatbesluit is echter niet gepubliceerd in de Staatscourant. Hof Arnhem-Leeuwarden (25 maart 2014, nr. 13/00318, NTFR 2014/1222) en de Hoge Raad gaan voorbij aan dit formele gebrek nu belanghebbende daarvan geen nadeel heeft ondervonden. Het hof heeft verder geoordeeld dat het aanslagbiljet terecht aan G is geadresseerd en dat belanghebbende niet heeft betwist dat het biljet op 31 december 2009 is verzonden. Het op 19 februari 2010 ontvangen bezwaarschrift is derhalve niet tijdig ingediend, zodat het bezwaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad onderschrijft dit hofoordeel.

NTFR 2015/2290 - Vijftien verschillende woningen zijn geen samenhangende zaken voor de proceskosten

ECLI:NL:GHAMS:2015:2676, datum uitspraak 04-06-2015, publicatiedatum 01-07-2015
Aflevering 35, gepubliceerd op 27-08-2015 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
In een bezwaarprocedure over vijftien WOZ-beschikkingen heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens die hoorzitting zijn in 155 minuten de woningen waarop de vijftien beschikkingen zien volgtijdelijk besproken. In beroep heeft Rechtbank Noord-Holland (27 juni 2014, nr. 14/334) de vergoeding voor het horen in de bezwaarfase wegens bijzondere omstandigheden (geringe tijdsduur per zaak) vastgesteld op € 30. Het hof komt tot een ander oordeel. Een zuiver forfaitair bepaalde vergoeding is niet dermate disproportioneel dat aanleiding bestaat die vergoeding te matigen. Bij zijn oordeel laat het hof onder meer meewegen dat de woningen van elkaar verschillen en dat de zaken geen sterke inhoudelijke samenhang hadden, zodat de proceshandelingen geen uniform karakter hadden. Nu de uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden en het hof de heffingsambtenaar moet veroordelen in de kosten, is op grond van het overgangsrecht het gewijzigde besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht van toepassing. Ook op grond van dat gewijzigde besluit is volgens het hof geen sprake van samenhangende zaken. Vanwege de verschillen tussen de tijdens de hoorzitting besproken woningen zijn de door de gemachtigde volgtijdelijk op de bezwaren gegeven toelichtingen dusdanig verschillend geweest dat niet gezegd kan worden dat ‘dezelfde rechtsbijstandverlener nagenoeg identieke werkzaamheden kon verrichten in iedere zaak’. De (enkele) omstandigheid dat de argumentatie in alle zaken was gebaseerd op een waardebepaling volgens de vergelijkingsmethode, doet hieraan niet af.