Aflevering 6

Gepubliceerd op 5 februari 2015

NTFR 2015/551 - Belastingplicht voor overheidsbedrijven mist doelen

Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 geschreven door mr. J. Berns
De invoering van een belastingplicht voor de vennootschapsbelasting voor overheidsbedrijven per 1 januari 2016 lijkt een feit. Geen fiscalist die daar nog aan twijfelt. Nederland heeft tenslotte ook niet veel keuze. Als de belastingplicht voor overheden wordt uit- of afgesteld dreigt immers een staatssteunprocedure. Onder druk wordt alles vloeibaar, zo ook onder Europese druk. Na meer dan 20 jaar gesteggel in de politiek over nut, noodzaak en vorm van een belastingplicht voor overheidsbedrijven is het huidige wetsvoorstel met een enkel debat door de Tweede Kamer geloodst. Daarmee heeft deze Kamer gehoor gegeven aan de oproep van de staatssecretaris van Financiën aan het parlement om het wetgevingsproces zo spoedig mogelijk af te ronden. Hopelijk voor de staatssecretaris staat ook de Eerste Kamer in de klapstand.

NTFR 2015/552 - Keuzeherziening winstneming eerder jaar niet toegestaan omdat over dat jaar geen aanslag kan worden opgelegd

ECLI:NL:HR:2015:71, datum uitspraak 16-01-2015, publicatiedatum 16-01-2015
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbenden oefenden in maatschapsverband een tuinbouwbedrijf uit. Zij hebben de feitelijke uitoefening van het tuinbouwbedrijf op 31 december 2000 beëindigd. Op 31 maart 2003 hebben belanghebbenden aan de gemeente tot het ondernemingsvermogen behorende grond verkocht. De grond is in 2004 geleverd. De stakingswinst is door de inspecteur in de aanslagen IB 2004 begrepen. Aan belanghebbende 2 is tot behoud van rechten op 9 september 2010 alsnog een aanslag IB 2003 opgelegd, waarin haar deel van de stakingswinst eveneens is betrokken. Deze aanslag is in bezwaar echter vernietigd wegens overschrijding van de aanslagtermijn. Hof Amsterdam (NTFR 2014/1523) heeft geoordeeld dat de stakingswinst niet in 2000 kan worden verantwoord, maar in beginsel wel in 2003 of 2004. Nu echter de aanslag IB 2003 is vernietigd, is het belanghebbende 2 volgens het hof niet toegestaan haar keuze (alsnog) te herzien, en dat goed koopmansgebruik in haar geval verplicht tot winstneming in 2004. De Hoge Raad deelt die visie. Nu de boekwinst niet meer tot uitdrukking kon worden gebracht in de voor 2003 vast te stellen aanslag IB van belanghebbende 2, kon zij niet meer ervoor kiezen de boekwinst in dat jaar in aanmerking te nemen.

NTFR 2015/555 - A-G Wattel belicht wisselwerking tussen art. 3.29b Wet IB 2001 en art. 10d Wet VPB 1969 bij onderhanden werk

ECLI:NL:PHR:2014:2727, datum uitspraak 18-12-2014, publicatiedatum 23-01-2015
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende heeft onderhanden werk gefinancierd met een lening van een met haar verbonden lichaam. De daarover in 2006 en 2007 verschuldigde rente heeft zij per jaareinde geactiveerd in de post onderhanden werk. In haar aangiften VPB 2006 en 2007 heeft zij een deel van de rente aangemerkt als niet aftrekbaar ex art. l0d Wet VPB 1969. De inspecteur heeft die aangiften gevolgd, maar belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt omdat volgens haar art. 10d Wet VPB 1969 bij nader inzien niet van toepassing is op geactiveerde rente. Hof Den Bosch (17 april 2014, nr. 13/00549, NTFR 2014/1526) heeft belanghebbende ten dele in het gelijk gesteld. Beide partijen hebben beroep in cassatie ingesteld.

NTFR 2015/556 - Na verwijzing: geen vertrouwen te ontlenen aan verslagen van boekenonderzoeken in 1986 en 1995

ECLI:NL:HR:2015:147, datum uitspraak 30-01-2015, publicatiedatum 30-01-2015
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015
Naar aanleiding van een boekenonderzoek, waaruit bleek dat de administratie van belanghebbende (X bv) niet op orde is en dat er diverse privé-uitgaven als kosten zijn geboekt, heeft de inspecteur VPB-(navorderings)aanslagen opgelegd over 2000 en 2002. Met betrekking tot een correctie door de inspecteur ter zake van uitgaven die belanghebbende heeft gedaan met betrekking tot kosten van de auto van één van haar werknemers, die deze ter beschikking heeft gesteld aan belanghebbende, heeft belanghebbende zich beroepen op het vertrouwensbeginsel. Na verwijzing door de Hoge Raad heeft Hof Amsterdam (NTFR 2014/1645) geoordeeld dat belanghebbende geen vertrouwen kan ontlenen aan de verslagen van de boekenonderzoeken uit 1986 en 1995. Uit de verslagen kan niet worden opgemaakt dat volledige aftrek ten laste van de winst is toegestaan van de kosten voor een door een werknemer aan belanghebbende ter beschikking gestelde privé-auto. Het verzoek van belanghebbende om een schadevergoeding van ruim € 2,3 miljoen toe te kennen, is afgewezen door het hof.

NTFR 2015/557 - Voordeel voor agent door cessie vordering vergoeding immateriële schade aan werkgever vormt loon maar ook een vrije vergoeding

ECLI:NL:HR:2015:141, datum uitspraak 30-01-2015, publicatiedatum 30-01-2015
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende is werkgever van politiebeambten. Krachtens een rechtspositionele regeling heeft een politieambtenaar het recht om een door de rechter toegekende vergoeding wegens beroepsmatig geleden immateriële schade tegen betaling van het nominale bedrag te cederen aan zijn werkgever.

NTFR 2015/558 - Besluit over vervoer, reiskostenvergoedingen, reizen per auto en openbaar vervoer geactualiseerd

Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit geactualiseerd over vervoer, reiskostenvergoedingen, reizen per auto en openbaar vervoer van 20 mei 2014 (nr. BLKB2014/644M, NTFR 2014/1437). Het besluit raakt de loonheffingen en de inkomstenbelasting. Het besluit is uitgebreid met twee goedkeuringen over de laadpaal, de stroomvoorziening voor een (semi-)elektrische auto.

NTFR 2015/559 - Tweede Kamervragen afdrachtvermindering onderwijs beantwoord

Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over een uitspraak waarin de rechter bepaalde dat deelkwalificaties wel in aanmerking komen voor toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs. De Belastingdienst werd daarmee in het ongelijk gesteld nadat hij voor de rechtbank gelijk heeft gekregen. De staatssecretaris meldt in de antwoorden onder meer dat hij het oordeel van het hof aan de Hoge Raad zal voorleggen.

NTFR 2015/562 - Vergoeding privégebruik alleen in mindering op bijtelling voor zover onvoorwaardelijk verschuldigd in het tijdvak

ECLI:NL:HR:2015:31, datum uitspraak 09-01-2015, publicatiedatum 09-01-2015
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 met annotatie van mr. M.H. Schoonhoven
Belanghebbende was in 2006 en 2007 in dienstbetrekking bij A Holding bv. Gedurende deze jaren stond hem een auto vanwege zijn werkgever ter beschikking. Op 12 december 2007 zijn belanghebbende en zijn werkgever in aanvulling op de arbeidsovereenkomst overeengekomen dat voor zover een bijtelling wegens privégebruik zou moeten plaatsvinden, deze bijtelling niet plaatsvindt omdat dan het met de bijtelling corresponderende bedrag tussen belanghebbende en de werkgever wordt aangemerkt als een ter zake van het privégebruik door belanghebbende verschuldigde vergoeding. Deze vergoeding zal in rekening-courant worden verrekend per het einde van een boekjaar. Aan belanghebbende is ter zake van het privégebruik een naheffingsaanslag opgelegd. In 2009 is een bedrag gelijk aan de bijtelling in rekening courant verrekend met de werkgever. Volgens de Hoge Raad komt deze verrekening niet op grond van art. 13bis, lid 6, Wet LB 1964 in mindering op de bijtelling. Niet omdat deze verrekening niet in het loontijdvak of in het boekjaar heeft plaatsgevonden, maar omdat deze vergoeding voor privégebruik in het desbetreffende tijdvak nog niet onvoorwaardelijk verschuldigd was.

NTFR 2015/564 - Bevoordelingen dga door bv leiden tot winstuitdelingen

ECLI:NL:HR:2015:156, datum uitspraak 30-01-2015, publicatiedatum 30-01-2015
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015
De hofuitspraak betreft een verwijzingsuitspraak na HR 29 juni 2012, nr. 11/00556 (niet in NTFR opgenomen; zie NTFR 2012/1635, NTFR 2012/1636, NTFR 2012/1637 en NTFR 2012/1638 voor de gerelateerde zaken). Belanghebbende houdt alle aandelen in A bv. Naar aanleiding van een boekenonderzoek, waaruit bleek dat de administratie van A bv niet op orde is en dat er diverse privé-uitgaven als kosten zijn geboekt, heeft de inspecteur (navorderings)aanslagen IB over 2000 en 2002 opgelegd aan belanghebbende. Daarbij heeft de inspecteur onder andere uitgaven met betrekking tot een privé-auto die belanghebbende of zijn zoon aan A bv ter beschikking had gesteld, aangemerkt als door belanghebbende genoten winstuitdelingen van A bv. Na verwijzing door de Hoge Raad heeft Hof Amsterdam geoordeeld (NTFR 2014/1848) dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat A bv ten behoeve van belanghebbende kosten voor haar rekening heeft genomen en daarmee bewust en op niet zakelijke gronden een voordeel aan belanghebbende ten goede heeft laten komen. De correcties ter zake van de autokosten zijn volgens het hof terecht. Ook heeft de inspecteur terecht gecorrigeerd in verband met betalingen aan een vennootschap van de zoon van belanghebbende.

NTFR 2015/565 - Alleen bij beschikking vastgestelde verliezen komen voor verrekening in aanmerking

ECLI:NL:GHAMS:2014:5140, datum uitspraak 30-10-2014, publicatiedatum 10-12-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 met annotatie van drs. N.E. Vis
Aan belanghebbende is in 2007 met terugwerkende kracht een WAZ-uitkering toegekend. In 2008 is een bedrag van bruto € 83.500 (inclusief toeslag) uitbetaald. Een bedrag van € 23.343 (netto € 25.130) is uitbetaald aan de Sociale Dienst ter verrekening van de door hen betaalde WWB-uitkering. Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2008 het bedrag van € 25.130 als negatieve inkomsten in aftrek gebracht. Het hof oordeelt dat het in verband met de verrekening niet-uitgekeerde bedrag niet tot het loon kan worden gerekend en dat het bedrag dat zonder deze verrekening zou moeten worden terugbetaald niet als negatief loon in aanmerking kan worden genomen. Met betrekking tot de door belanghebbende in aftrek gebrachte premies voor arbeidsongeschiktheidsverzekering oordeelt het hof dat nu belanghebbende de premies niet in 2008 heeft betaald, hij deze premies niet in dat jaar in aftrek kan brengen. De stelling van belanghebbende dat er verrekenbare (ondernemings)verliezen uit de jaren 1997 tot en met 2000 zijn die met het inkomen van 2008 dienen te worden verrekend, faalt. Het hof oordeelt dat niet aannemelijk is dat er verrekenbare verliezen bij beschikking zijn vastgesteld.

NTFR 2015/566 - Kosten voor kinderopvang zijn geen specifieke zorgkosten

ECLI:NL:PHR:2014:2302, datum uitspraak 12-12-2014, publicatiedatum 09-01-2015
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Belanghebbende is in het belastingjaar in loondienst werkzaam geweest (vierdaagse werkweek). Samen met haar echtgenoot heeft belanghebbende twee kinderen. De echtgenoot van belanghebbende is chronisch ziek en is niet geschikt geacht voor het verzorgen/opvoeden van de kinderen. Belanghebbende en haar echtgenoot maken sinds 2006 en (ook) in het belastingjaar voor beide kinderen gebruik van de kinderopvang. De uitgaven voor de kinderopvang zijn in de aangiften en aanslagen 2006, 2007 en 2008 in aftrek gebracht als uitgaven voor extra gezinshulp als bedoeld in art. 6.17, lid 1, onderdeel e, Wet IB 2001. In de aanslag 2009 heeft de inspecteur de aftrek voor uitgaven voor extra gezinshulp gecorrigeerd.

NTFR 2015/567 - Niet-uitkeerbare wettelijke reserves behoren tot zuivere winst ex art. 3, lid 1, letter d, Wet DB 1965

ECLI:NL:HR:2014:2976, datum uitspraak 17-10-2014, publicatiedatum 17-10-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 met annotatie van mr. O. Kroon
Belanghebbende is onderdeel van een concern. In 2011 keert belanghebbende $0,08 per aandeel uit aan haar aandeelhouders ten laste van de agioreserve. Voor zover er zuivere winst is dient op grond van art. 3, lid, letter d, Wet DB 1965 over deze teruggaaf van kapitaal dividendbelasting te worden ingehouden. Bij zuivere winst gaat het om alles wat er meer is dan het gestort kapitaal. In geschil is of wettelijke reserves die op grond van art. 2:389 BW moeten worden aangehouden, deel uitmaken van de zuivere winst. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Belanghebbende moet derhalve dividendbelasting inhouden en afdragen.

NTFR 2015/571 - De verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard

ECLI:NL:GHAMS:2014:4899, datum uitspraak 27-11-2014, publicatiedatum 10-12-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende is een voetbalvereniging die tevens een kantine exploiteert en andere activiteiten (van bijkomstige aard) verricht ter verkrijging van financiële steun. Belanghebbende heeft een verzoek ingediend bij de inspecteur om met ingang van 1 juli 2008 aangemerkt te worden als belastingplichtige voor de omzetbelasting. De inspecteur heeft aangiftebiljetten omzetbelasting uitgereikt over de jaren 2008, 2009 en 2010 waarop is vermeld dat zij uiterlijk 30 april 2011 moeten zijn ingediend. De inspecteur heeft de aangiftebiljetten (die leidden tot een teruggaaf) op 10 mei 2011 ontvangen en wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Het hof oordeelt dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangiften vóór 10 mei 2011, laat staan vóór 1 mei 2011, door de inspecteur zijn ontvangen. De blote stelling dat een eerdere ontvangst niet voor onmogelijk moet worden gehouden, is daartoe onvoldoende. Het hof is van oordeel dat de aangiften niet tijdig zijn ingediend en dat deze dus terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.

NTFR 2015/574 - Hof heeft btw-aftrek ter zake van enkele niet-zakelijke kosten niet toegestaan

ECLI:NL:HR:2015:160, datum uitspraak 30-01-2015, publicatiedatum 30-01-2015
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015
Naar aanleiding van een boekenonderzoek, waaruit bleek dat de administratie van belanghebbende (X bv) niet op orde is en dat diverse privé-uitgaven als kosten zijn geboekt, heeft de inspecteur een btw-naheffingsaanslag opgelegd over 2001-2002. Na verwijzing door de Hoge Raad was in de verwijzingsprocedure nog in geschil in hoeverre belanghebbende de voorbelasting op enkele niet-zakelijke kosten (beveiliging van het woonhuis van de dga, de kosten voor de privé-auto’s van de dga en zijn zoon, en een digitale camera) terecht in aftrek heeft gebracht. Hof Amsterdam (NTFR 2014/1354) heeft geoordeeld dat belanghebbende voor de ‘overige niet-zakelijke kosten’ geen recht op aftrek van voorbelasting heeft, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de desbetreffende uitgaven voor haar zakelijk waren. De enkele stelling dat de uitgaven zijn gedaan in het kader van zakelijke bezigheden achtte het hof daartoe onvoldoende. Het verzoek van belanghebbende om een schadevergoeding van ruim 2,3 miljoen toe te kennen, heeft het hof afgewezen.

NTFR 2015/575 - Bewijslast inzake 'aard en duur' gebruik auto met buitenlands kenteken rust op belanghebbende: onherroepelijke informatiebeschikking leidt niet tot omkering en verzwaring bewijslast

ECLI:NL:GHARL:2014:9142, datum uitspraak 25-11-2014, publicatiedatum 05-12-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende, inwoner van Nederland, heeft met een ‘gebruikte’ auto met een Duits kenteken gebruik gemaakt van de openbare weg in Nederland. Hij beschikt niet over een BPM-vrijstelling. De inspecteur heeft belanghebbende vragen gesteld over de aard en duur van het gebruik van de auto. Belanghebbende heeft daarop niet geantwoord. Vervolgens heeft de inspecteur een informatiebeschikking vastgesteld waartegen geen rechtsmiddelen door belanghebbende zijn aangewend. Daarna heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag BPM met een vergrijpboete aan belanghebbende opgelegd. De naheffingsaanslag wordt vergeefs bestreden door belanghebbende. Het hof stelt voorop dat Nederland, gelet op het EU-recht, niet altijd zonder meer ‘volledig’ mag naheffen. Dat mag wel als de auto hoofdzakelijk bestemd is voor duurzaam gebruik in Nederland. De bewijslast dat dit niet aan de orde is, rust volgens het hof op belanghebbende. Daarom leidt een schending van art. 47 AWR in dit geval niet tot omkering en verzwaring van de bewijslast, ook al is er sprake van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking. Belanghebbende slaagt volgens het hof niet in zijn bewijslast. Daarom mag de inspecteur naheffen. De stelling van belanghebbende dat de inspecteur geen rekening heeft gehouden met het feit dat sprake is van een ‘gebruikte’ auto faalt, omdat de inspecteur een afschrijving van 43.5% in aanmerking heeft genomen. De boete gaat wel van tafel, omdat de inspecteur erkent ‘opzet’ of ‘grove schuld’ niet te kunnen bewijzen.

NTFR 2015/578 - Tariefsverhoging BPM niet strijdig met EU-recht

ECLI:NL:HR:2015:165, datum uitspraak 30-01-2015, publicatiedatum 30-01-2015
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015
Belanghebbende heeft op 16 augustus 2012 aangifte BPM gedaan voor de invoer van een Jeep Compass 2.0 Limited 70th Anniversary. De auto, die uit 2011 stamt, was op dat moment nieuw en ongebruikt. De registratie heeft op 3 september 2012 plaatsgevonden. Nederland heeft de BPM-tarieven per 1 januari 2012 en per 1 juli 2012 verhoogd. De inspecteur heeft de door belanghebbende verschuldigde BPM berekend naar het tarief dat geldt na 1 juli 2012. Belanghebbende stelt dat dit in strijd is met het EU-recht. Zij claimt het lagere tarief van 2011.

NTFR 2015/579 - Hofoordeel dat belanghebbende wist dat zij niet langer tabelbedrijf maar meetbedrijf was is onbegrijpelijk

ECLI:NL:HR:2014:3512, datum uitspraak 05-12-2014, publicatiedatum 05-12-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 met annotatie van mr. E.G. Borghols
Bij belanghebbende zijn in 2009 en 2010 afvalwateronderzoeken uitgevoerd. De analyseresultaten zijn aan belanghebbende toegezonden. In haar aangifte zuiveringsheffing 2009 en 2010 is belanghebbende ervan uitgegaan dat zij een tabelbedrijf is. Zij heeft minder dan 1.000 vervuilingseenheden opgegeven. De heffingsambtenaar heeft op grond van de afvalwateronderzoeken het standpunt ingenomen dat belanghebbende een meetbedrijf is en heeft de aanslagen berekend naar meer dan 1.000 vervuilingseenheden. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/2354) heeft geoordeeld dat:

NTFR 2015/580 - Digitaal aanvragen inkomensindicaties huurders mogelijk tot en met 28 februari 2015

Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015
Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst heeft de circulaire over het huurprijzenbeleid met ingang van 1 juli 2015 tot en met 30 juni 2016 gepubliceerd. Hierin zijn ook de maximale huurstijgingen met ingang van 1 juli 2015 opgenomen. De verhuurder die gebruik wil maken van de inkomensafhankelijke huurverhoging vanaf 1 juli 2015 kan de inkomensgegevens (2013) van zijn huurder(s) alleen digitaal opvragen bij de Belastingdienst. In de periode 2 februari tot en met 28 februari 2015 moet de verhuurder een (nieuw) account/inlogcode aanvragen op het webportaal inkomensafhankelijke huurverhoging van de Belastingdienst (www.inkomensafhankelijkehuurverhoging.nl). Het portaal sluit op 1 maart 2015, waarna de Belastingdienst alleen voor de aanvragers van een inlogcode een woningenbestand aanmaakt. Op 16 maart 2015 opent het portaal weer en kunnen verhuurders die een account hebben aangevraagd en gekregen voor hun woningen inkomensindicaties opvragen.

NTFR 2015/581 - Dotatie aan schommelfonds niet strijdig met comptabiliteitsvoorschriften

ECLI:NL:HR:2015:67, datum uitspraak 16-01-2015, publicatiedatum 16-01-2015
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
In geschil is of de Verordening Rioolrecht van de gemeente Nijmegen onverbindend is omdat de geraamde baten uitgaan boven de geraamde lasten (opbrengstlimiet). Het geschil spitst zich toe op de vraag of de dotatie aan een schommelfonds mag worden gerekend tot de geraamde ‘lasten ter zake’. In het onderhavige schommelfonds wordt niet gespaard voor het in de toekomst doen van investeringen aangezien het gehele aan dit fonds gedoteerde bedrag nog in hetzelfde jaar is afgeboekt op de kostprijs van de geraamde vervangingsinvesteringen. Volgens de Hoge Raad is de handelwijze ten aanzien van het schommelfonds niet in strijd met de voor de gemeente geldende comptabiliteitsvoorschriften. Deze handelwijze is immers in overeenstemming met de regels die zijn neergelegd in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV). Van een overschrijding van de opbrengstlimiet is geen sprake. Verder heeft de Hoge Raad nog geoordeeld dat het een gemeente vrijstaat om alleen eigenaren in de heffing van rioolrecht te betrekken.

NTFR 2015/583 - Stacaravans en houten units op poeren zijn voor de rioolheffing vergelijkbare gevallen

ECLI:NL:GHAMS:2014:5342, datum uitspraak 04-12-2014, publicatiedatum 24-12-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende is eigenaar van een vakantiewoning (houten unit). De vakantiewoning bestaat uit twee verbonden, haaks op elkaar geplaatste houten units die zijn geplaatst op poeren. De vakantiewoning is aangesloten op het riool en blijft voor onbepaalde tijd op het park staan. De vakantiewoning staat in zone B op het vakantiepark, welke zone is bestemd voor houten units op poeren, die kunnen worden verplaatst. Belanghebbende stelt dat de mogelijkheid de units te verplaatsen meebrengt dat deze units moeten worden aangeslagen naar het (lagere) tarief voor stacaravans. Het hof oordeelt dat nu zowel stacaravans als houten units op poeren beide niet onmiddellijk maar uiteindelijk wel verplaatsbaar zijn, deze gevallen voor de rioolheffing vergelijkbare gevallen zijn. Het hof acht niet aannemelijk dat stacaravans in de gemeente gedurende een kortere periode (mogen) worden gebruikt dan houten units als die van belanghebbende. Voor het verschil in tariefstelling heeft de heffingsambtenaar ook overigens geen op enig relevant verschil te baseren rechtvaardiging gegeven. Het verschil in tariefstelling leidt naar het oordeel van het hof tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing, waarop de wetgever met het toekennen van de bevoegdheid tot het vaststellen van een verordening rioolheffing niet het oog kan hebben gehad.

NTFR 2015/584 - Opbrengstlimiet legesverordening gemeente Bronckhorst is niet overschreden

ECLI:NL:GHARL:2014:9535, datum uitspraak 09-12-2014, publicatiedatum 19-12-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende heeft een bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van een woonzorgcentrum. Ter zake van het in behandeling nemen van deze aanvraag is belanghebbende € 150.217 aan leges in rekening gebracht. Hiertegen heeft belanghebbende vergeefs bezwaar en beroep ingesteld. In hoger beroep stelt belanghebbende dat de legesnota moet worden vernietigd, omdat (i) geen sprake is van dienstverlening door de gemeente en (ii) de regels van de zogenoemde opbrengstlimiet zijn geschonden. Het hof stelt belanghebbende in het ongelijk. Anders dan waarvan belanghebbende uitgaat, is hier bij de behandeling van de aanvraag volgens het hof eerst en vooral sprake van een individueel belang van belanghebbende, zodat derhalve sprake is van dienstverlening door de gemeente. Met betrekking tot de opbrengstlimiet, is het hof van oordeel dat ten tijde van het vaststellen van de legestarieven controle van de ramingen en lasten mogelijk was. Voorts concludeert het hof dat de opbrengstlimiet niet is overschreden.

NTFR 2015/586 - Bij toets 'relatief aanzienlijk' in kader van 'vereiste aangifte' moet worden uitgegaan van belasting na verrekening van voorheffingen en heffingskortingen

ECLI:NL:HR:2015:17, datum uitspraak 09-01-2015, publicatiedatum 09-01-2015
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
In de aangifte IB 2006 van belanghebbende is ervan uitgegaan dat de terbeschikkingstelling van landerijen door belanghebbende in dat jaar is beëindigd en is wegens die beëindiging een verlies op de landerijen in aanmerking genomen. De inspecteur heeft zich voor het hof beroepen op omkering en verzwaring van de bewijslast omdat belanghebbende de vereiste aangifte niet zou hebben gedaan. Daarbij heeft de inspecteur aangevoerd dat belanghebbende bij de beëindiging van de terbeschikkingstelling van landerijen niet een boekverlies maar een winst heeft gerealiseerd en voorts dat belanghebbende ten onrechte niet de waarde van de landerijen per 31 december 2006 heeft aangegeven in box 3. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2014/528) heeft geoordeeld dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. In het licht van de stellingname van de inspecteur acht de Hoge Raad dit oordeel echter ontoereikend gemotiveerd. Daarom wordt de zaak verwezen. Daarbij merkt de Hoge Raad nog op dat bij de beoordeling of in de aangifte ‘een relatief aanzienlijk’ bedrag is verzwegen, moet worden uitgegaan van het te betalen bedrag aan belasting na verrekening van eventuele voorheffingen en heffingskortingen.

NTFR 2015/587 - Navorderingsaanslagen KB-Luxbekenner zijn voortvarend opgelegd

ECLI:NL:GHDHA:2014:3211, datum uitspraak 08-10-2014, publicatiedatum 08-01-2015
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Belanghebbende en zijn broer hadden samen een KB-Luxrekening. Belanghebbende was de eerste rekeninghouder en zijn broer was de tweede rekeninghouder van die rekening. De broer van belanghebbende is in mei 2002 als KB-Luxrekeninghouder geïdentificeerd, terwijl belanghebbende pas op 27 februari 2004 als KB-Luxrekeninghouder is geïdentificeerd. Op 22 juni 2004 is belanghebbende voor het eerst door de inspecteur aangeschreven om informatie over zijn KB-Luxrekening te verstrekken. Pas in december 2004 erkent belanghebbende rekeninghouder te zijn. Eind december 2004 zijn de eerste navorderingsaanslagen (IB 1992 en VB 1993) aan belanghebbende opgelegd. In december 2005 en december 2006 zijn de overige navorderingsaanslagen opgelegd. In geschil was onder meer of de inspecteur van de verlengde navorderingstermijn gebruik mocht maken. Zowel het hof als de rechtbank zijn van oordeel dat de navorderingsaanslagen voortvarend zijn opgelegd. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat belanghebbende en zijn broer in verschillende te onderzoeken groepen zaten en dat deze groepen waren ingedeeld van eenvoudig tot moeilijker te identificeren gevallen. Belanghebbende was vanwege een meer voorkomende combinatie van voor- en achternaam in een latere groep geplaatst. Verder ging het om een ‘ou’-rekening, waarbij de namen niet familie- en adresgerelateerd hoeven te zijn. De Belastingdienst behoefde de omstandigheid dat de broer van belanghebbende op hetzelfde adres stond ingeschreven als belanghebbende niet eerder te constateren dan toen de groep, waarin de combinatie van namen waaruit belanghebbende naar voren kwam, werd onderzocht. Het hof vermindert nog wel de verhogingen en vergrijpboetes in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

NTFR 2015/588 - Geen proceskostenvergoeding voor bekenner buitenlandse bankrekening, omdat procedure informatiebeschikking aan hem zelf is te wijten

ECLI:NL:GHDHA:2014:3696, datum uitspraak 12-11-2014, publicatiedatum 02-12-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 19 oktober 2012 vragen gesteld over zijn KB-Luxrekening. Belanghebbende heeft in zijn reactie hierop aangegeven dat hij en zijn partner geen buitenlandse bankrekening aanhouden noch hebben aangehouden. Vervolgens is aan belanghebbende een informatiebeschikking voor het jaar 2009 gegeven. Ter zitting bij de rechtbank heeft belanghebbende erkend dat hij een KB-Luxrekening heeft gehad. Vlak voordat de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond had verklaard, is aan belanghebbende een aanslag opgelegd. Het hof verklaart op grond van art. 52a, lid 3, AWR het beroep niet-ontvankelijk. Het hof kent aan belanghebbende geen proceskostenvergoeding toe, omdat het aan hemzelf is te wijten dat hij bezwaar heeft moeten maken en procedures bij de rechtbank en het hof heeft moeten voeren. Belanghebbende beschikte namelijk over een opheffingsformulier van de KB-Luxrekening met dagtekening 2 juni 2005. Belanghebbende heeft dan ook in zijn reactie op de vragenbrief de inspecteur onjuiste informatie verstrekt en moet zich daarvan bewust zijn geweest.

NTFR 2015/593 - Advocaat-generaal betwijfelt of art. 16, lid 4, AWR (verlengde navorderingstermijn) kapitaalverkeer belemmert

ECLI:NL:PHR:2014:2573, datum uitspraak 17-12-2014, publicatiedatum 16-01-2015
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 met annotatie van mr. W.F.E.M. Egelie
Belanghebbende beschikte in de jaren 1998 tot en met 2008 over in de Verenigde Staten aangehouden effectenrekeningen. De inspecteur heeft ter zake van de hiermee verband houdende inkomens- en vermogensbestanddelen – deels met gebruikmaking van de verlengde navorderingstermijn van art. 16, lid 4, AWR – voor die jaren één navorderingsaanslag IB/PVV, namelijk voor het jaar 2005, opgelegd. Het geschil ziet op de navorderingsaanslag voor zover is nagevorderd met gebruikmaking van de verlengde navorderingstermijn. Het spitst zich toe op de vraag of de regeling van art. 16, lid 4, AWR omtrent de verlengde navorderingstermijn, welke regeling reeds bestond op 31 december 1993, een beperking is die Nederland mag handhaven in relatie tot het verkeer van kapitaal met derde landen op grond van het bepaalde in art. 64, lid 1, VWEU, de standstillbepaling. Deze vraag wordt door verschillende rechters niet eenduidig beantwoord.

NTFR 2015/594 - Incidenteel hoger beroep tegen gevoegd behandelde navorderingsaanslagen is volgens A-G Niessen niet-ontvankelijk wanneer principaal hoger beroep daarop geen betrekking heeft

ECLI:NL:PHR:2014:2591, datum uitspraak 17-12-2014, publicatiedatum 23-01-2015
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015
X beschikte in de jaren 1998 tot en met 2006 over buitenlandse bankrekeningen, tot en met 2003 in Zwitserland en vanaf 2004 in Luxemburg. De inspecteur heeft – deels met gebruikmaking van de verlengde navorderingstermijn ex art. 16, lid 4, AWR – navorderingsaanslagen opgelegd. In geschil is of de regeling van art. 16, lid 4, AWR omtrent de verlengde navorderingstermijn, welke regeling reeds bestond op 31 december 1993, een beperking is die Nederland mag handhaven in relatie tot het verkeer van kapitaal met derde landen op grond van het bepaalde in art. 64, lid 1, VWEU, de standstillbepaling. Deze vraag wordt door verschillende rechters niet eenduidig beantwoord.

NTFR 2015/595 - Verwijzing om belanghebbende in staat te stellen overtuigend aan te tonen dat inspecteur ambtelijk verzuim heeft begaan

ECLI:NL:PHR:2014:2283, datum uitspraak 05-12-2014, publicatiedatum 19-12-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
In mei 2004 heeft de inspecteur bij aanslagoplegging VPB 2000 een herinvesteringsreserve (HIR) geschrapt. Na bezwaar daartegen vond in oktober 2005 een hoorgesprek plaats, waarbij belanghebbende het standpunt innam dat de HIR eind 2000 in stand kon blijven maar in 2004 belast was vrijgevallen wegens het ontbreken van herinvestering. Er is geen verslag gemaakt en er zijn geen bindende afspraken gemaakt. Omdat de belanghebbende voor 2004 niet de vereiste aangifte deed, heeft de inspecteur in oktober 2006 van ambtswege een aanslag 2004 opgelegd. Wegens het eveneens uitblijven van de vereiste aangifte 2005 is in mei 2008 ook over 2005 ambtshalve een aanslag opgelegd. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt en alsnog aangifte 2005 gedaan, daarbij aangevende dat de HIR belast was vrijgevallen in 2004. De inspecteur heeft daarop, op 29 juli 2008, getelefoneerd met de gemachtigde van belanghebbende. Volgens de gespreksaantekeningen van de inspecteur stelde deze voor om de HIR in 2000 wél te accepteren en over de vrijval ervan in 2004 na te vorderen. Het bezwaar 2000, dat was aangehouden in afwachting van aangiften over latere jaren – die dus niet kwamen – is vervolgens toegewezen onder mededeling dat zulks geschiedde om praktische reden, nu uit de tardieve aangifte 2005 bleek dat de HIR was vrijgevallen in 2004. Op 3 december 2008 heeft de belanghebbende alsnog de aangifte 2004 ingestuurd, die vermeldt dat de HIR in 2004 belast is vrijgevallen. De inspecteur heeft op 24 januari 2009 nagevorderd over die vrijval in 2004, toelichtende dat de eerder ambtshalve opgelegde aanslag was gebaseerd op de gegevens zoals die op dat moment bekend waren, waardoor geen rekening kon worden gehouden met vrijval, omdat toen (nog) geen HIR bestond, die immers was geschrapt.

NTFR 2015/596 - Aansprakelijkstelling ex art. 40 IW 1990 ziet niet op rechtspersonen

ECLI:NL:GHARL:2014:8846, datum uitspraak 18-11-2014, publicatiedatum 28-11-2014
Aflevering 6, gepubliceerd op 05-02-2015 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Belanghebbende, een bv, was tot 31 juli 2007 100%-aandeelhouder (en bestuurder) van A bv. Deze vennootschap had een HIR gevormd ter zake van de bij de vervreemding van haar kantoorvilla behaalde boekwinst. Het vervreemdingsvoordeel heeft belanghebbende in rekening-courant bij A bv opgenomen. Bij de overdracht van de aandelen aan de derde heeft belanghebbende een bepaald bedrag gestort op een derdenrekening van een notaris. De betaling van de koopsom voor de aandelen door de derde is geschied door overname van de rekening-courantschuld van belanghebbende aan A bv. Ten tijde van de overdracht was het eigen vermogen van A bv ruim positief. A bv heeft de haar opgelegde aanslag VPB 2007 niet betaald. De ontvanger heeft belanghebbende op de voet van art. 40 IW 1990 hiervoor (ten dele) aansprakelijk gesteld. De rechtbank heeft de ontvanger in het gelijk gesteld. Het hof is echter van oordeel dat art. 40 IW 1990 niet van toepassing is op rechtspersonen maar slechts op natuurlijke personen. Ten overvloede is het hof voorts van oordeel dat belanghebbende ten tijde van de vervreemding niet wist of behoorde te weten dat de koper van de aandelen de verhaalsmogelijkheden van de ontvanger illusoir zou maken.