Aflevering 7

Gepubliceerd op 12 februari 2015

NTFR 2015/620 - Centrale Raad van Beroep gaat op in gerechtshoven

Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 geschreven door prof. dr. A.J.H van Suilen
Het kabinet heeft het voornemen om de Centrale Raad van Beroep (CRvB) te laten opgaan in de gerechtshoven. Elk van de vier gerechtshoven zal dan niet langer alleen bestuursrechter in belastingzaken zijn, maar ook bestuursrechter op het terrein van het socialezekerheidsrecht en het ambtenarenrecht.Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (kamerstuk 32 550) komen veel ambtenaren onder de competentie van de burgerlijke rechter te vallen. De bestuursrechter blijft bevoegd voor ambtenaren in klassieke zin, zoals politieambtenaren, rechterlijke ambtenaren en militaire ambtenaren. Ook voor deze zaken is de woonplaats van de rechtzoekende in beginsel bepalend voor de bevoegdheid van het gerechtshof. De overheveling van de rechtsmacht brengt ook mee dat de Hoge Raad cassatierechter wordt in de zaken die nu nog in hoogste instantie zijn opgedragen aan de CRvB. Dit is een forse uitbreiding van de taken van de Hoge Raad. In bijna de helft van het totaal aantal bestuurszaken in hoger beroep (12.000 van de 26.000 zakenDaarbij wordt uitgegaan van de volgende instroom in 2013: Gerechtshoven (belastingkamers) 5.000 zaken, CRvB 7.000 zaken, ABRvS 13.000 zaken en CBb 1.000 zaken.) zal de Hoge Raad de hoogste bestuursrechter worden. Voor het andere deel is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) de bevoegde rechter in hoogste instantie. Nu niet langer alleen in belastingzakenIn de socialezekerheidswetgeving was al in beperkte mate cassatieberoep opengesteld tegen uitspraken van de CRvB en het CBb. cassatieberoep openstaat, maar ook in andere bestuursrechtelijke zaken, wordt het procesrecht voor de cassatieprocedure zoals thans geregeld in de AWR (art. 28 t/m 30) overgeheveld naar de Awb (art. 8:118a t/m art. 8:118k).

NTFR 2015/621 - Reacties op nadere vragen over vermogensverdeling in Nederland

Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, gereageerd op aanvullende vragen en reacties over de vermogensverdeling in Nederland. In de reactie gaat de minister onder meer in op de conclusies uit onderzoeken en legt deze tegen de wijze waarop in Nederland belasting over (inkomsten uit) vermogen wordt geheven. Hij herhaalt daarbij dat het kabinet onderzoekt of de heffing beter kan aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel van belastingbetalers en tegelijkertijd goed uitvoerbaar is.

NTFR 2015/622 - Saneringsverplichting voor verkoper raakt omvang landbouwvrijstelling niet

ECLI:NL:HR:2015:78, datum uitspraak 16-01-2015, publicatiedatum 16-01-2015
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 met annotatie van mr. G.J.W. Kinnegim
In 2007 heeft de vof waarvan belanghebbende deel uitmaakte een perceel grond verkocht aan een derde. De daarbij behaalde boekwinst valt ten dele onder de landbouwvrijstelling. De vof heeft in het kader van de verkoop een saneringsverplichting met betrekking tot de grond op zich genomen. Een deel van de saneringskosten (€ 15.301) is ten laste van de vof gekomen. Volgens Hof Amsterdam (NTFR 2013/2256) dienen de saneringskosten bij de vaststelling van het onder de landbouwvrijstelling te begrijpen voordeel daarop in aftrek te worden gebracht. De Hoge Raad deelt die visie niet. De cassatierechter oordeelt dat de bij de verkoop door de vof van de koper ontvangen tegenprestatie mede wordt bepaald door de saneringsverplichting die de vof bij de verkoop op zich heeft genomen. De bij de verkoop behaalde boekwinst wordt daardoor beïnvloed, maar een en ander maakt niet dat het bedrag van de in die boekwinst begrepen vrijgestelde waardeontwikkeling van de grond lager is geworden.

NTFR 2015/623 - Verliesbeschikking terecht wegens kwade trouw

ECLI:NL:GHAMS:2014:4414, datum uitspraak 06-02-2014, publicatiedatum 05-11-2014
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende exploiteert een grillrestaurant. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur een verliesherzieningsbeschikking opgelegd naar een verlies uit werk en woning van nihil. Het hof oordeelt dat dit terecht is. Door een evident onjuiste aangifte IB/PVV 2004 in te dienen en gelet op de volstrekt ontoereikende administratie heeft belanghebbende de inspecteur opzettelijk onjuist geïnformeerd. Er is sprake van kwade trouw, waardoor herziening van de verliesbeschikking gerechtvaardigd is. Voorts oordeelt het hof dat de inspecteur terecht niet meer dan een bedrag van € 1.585 aan zakelijke telefoonkosten in aftrek heeft toegestaan.

NTFR 2015/625 - HIR valt vrij bij emigratie

ECLI:NL:RBNNE:2014:6195, datum uitspraak 04-12-2014, publicatiedatum 23-12-2014
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
In 2005 zijn belanghebbende en zijn echtgenote geëmigreerd naar Duitsland. In Nederland exploiteerden zij een melkveehouderij. Deze melkveehouderij hebben zij verplaatst naar Duitsland. Alle bedrijfsmiddelen, behalve weiland, zijn overgebracht naar Duitsland. Voor emigratie heeft belanghebbende een gedeelte van de HIR afgeboekt op investeringen in de Duitse onderneming, die kunnen worden aangemerkt als een voortzetting van de aanvankelijk in Nederland gedreven melkveehouderij. Na afboeking resteert een deel van de HIR. In geschil is of dit deel moet vrijvallen in 2005. De rechtbank is van oordeel het niet-afgeboekte deel van de HIR een vermogensbestanddeel is in de zin van de art. 3.60 Wet IB 2001, dat eveneens is overgedragen en daarom dient vrij te vallen. De rechtbank acht geen strijd met de bepalingen inzake het vrije verkeer van vestiging aanwezig. Uit HvJ 29 november 2011, zaak C-371/10 (National Grid Indus), NTFR 2011/2856 leidt de rechtbank af dat het heffen van belasting over de HIR is toegestaan, maar dat het achterwege blijven van de mogelijkheid om uitstel van betaling te krijgen een inbreuk vormt op het Unierecht. De voorzieningen die de Nederlandse wetgever heeft getroffen voor uitstel van betaling liggen in de invorderingssfeer. De beoordeling daarvan kan in de procedure over de heffing niet aan de orde komen.

NTFR 2015/627 - Waardevermeerdering als gevolg van verbouwing appartementencomplex vormt geen row

ECLI:NL:GHARL:2014:9821, datum uitspraak 16-12-2014, publicatiedatum 19-12-2014
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 met annotatie van prof. dr. J.P. Boer
Belanghebbende drijft in de vorm van een vof een installatiebedrijf. Belanghebbende koopt in september 2007, samen met zijn echtgenote, een gestript appartementencomplex voor € 195.000. Na aankoop heeft belanghebbende in zijn vrije tijd in de periode van december 2007 tot december 2008 onder andere de volgende werkzaamheden verricht: installatiewerk van leidingen voor water en elektra, het plaatsen van keukens, het aftimmeren van badkamers en het plaatsen van tussenwanden. In de loop van 2008 zijn de vijf appartementen door belanghebbende verhuurd. Na een boekenonderzoek heeft de inspecteur als row afgerond € 248.000 in aanmerking genomen. De inspecteur heeft dit bedrag berekend door de getaxeerde waarde van het pand te verminderen met de aanschafwaarde en de kosten. Belanghebbende stelt dat hij geen andere bedoeling met de panden heeft gehad dan de daar – in de basis – aanwezige appartementen te verhuren en dat hij die appartementen slechts heeft afgewerkt om ze geschikt te maken voor de verhuur. De in de heffing betrokken waardesprong kan niet worden gekwalificeerd als row. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard. Het hof overweegt dat de door belanghebbende aangekochte onroerende zaak op het moment van aankoop reeds bouwtechnisch in appartementen was verdeeld. De verkoper had daartoe reeds een bouwvergunning met bijbehorende huisnummerwijziging aangevraagd, sloopwerkzaamheden verricht en een dak vernieuwd. Belanghebbende heeft niet meer gedaan dan het aankopen van een pand dat reeds bouwkundig gereed was om in appartementen te verhuren, en dat pand en die appartementen zodanig opgeknapt dat hij die verhuur kon realiseren. De aard van de werkzaamheden is derhalve niet erop gericht geweest voordelen te behalen die het rendement bij normaal vermogensbeheer te boven gaan. Daaraan doet niet af dat de werkzaamheden omvangrijk waren en dat belanghebbende daaraan veel tijd heeft gespendeerd en kosten heeft gemaakt. Het hof is van oordeel dat de aanschaf van het appartementencomplex met het oogmerk om de appartementen langdurig te verhuren, in beginsel leidt tot inkomen uit sparen en beleggen en niet tot row.

NTFR 2015/629 - Goedkeuring vertraagde uitvoering van automatische premie-incasso’s lijfrentepremies

Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015
De staatssecretaris van Financiën keurt via een beleidsbesluit goed dat de premies voor lijfrenten en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen die door de vertraagde uitvoering van automatische premie-incasso’s in de tweede helft van december 2014 na 1 januari 2015 zijn betaald aan 2014 worden toegerekend. Dit geldt ook voor de vermogensrendementsheffing op de peildatum 1 januari 2015.

NTFR 2015/630 - Afkoopsom lijfrente oud regime was bijdrage-inkomen voor Zvw

ECLI:NL:GHAMS:2014:5141, datum uitspraak 06-11-2014, publicatiedatum 10-12-2014
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 met annotatie van mr. C.A.H. Luijken
Belanghebbende heeft een lijfrenteverzekering die valt onder het oude regime. Op 1 november 2008 expireert de verzekering. Belanghebbende laat het expiratiekapitaal van € 14.098 ineens uitkeren. De verzekeraar stort het bedrag in 2009 op de rekening van belanghebbende. In de aangifte IB/PVV 2009 geeft belanghebbende deze uitkering aan. De inspecteur merkt de uitkering van het expiratiekapitaal aan als inkomen. Het hof oordeelt dat de inspecteur de uitkering terecht aanmerkt als inkomen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. In de IW IB 2001 wordt de afkoopsom van een dergelijke lijfrente als periodieke uitkering aangemerkt. Tot het inkomen voor de bepaling van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw behoren periodieke uitkeringen.

NTFR 2015/631 - Niet berekende rente over vordering in rekening-courant is verkapt dividend

ECLI:NL:RBGEL:2014:7359, datum uitspraak 02-12-2014, publicatiedatum 02-12-2014
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 met annotatie van drs. R.P. Bitter
Belanghebbende (X) bezit 50% van de aandelen in A bv. Tevens is hij bestuurder van deze vennootschap. X heeft een schuld in rekening-courant aan A bv. In geschil is of met betrekking tot het niet in rekening brengen van rente op de rekening-courant sprake is van verkapt dividend. Verder is in geschil of de inspecteur de hoorplicht van art. 7:2 Awb heeft geschonden.

NTFR 2015/632 - Box 3-heffing van bij Europees Octrooi Bureau werkzame Nederlander is niet discriminatoir

ECLI:NL:HR:2015:22, datum uitspraak 09-01-2015, publicatiedatum 09-01-2015
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 met annotatie van mr. J.A.W. Vrolijks
Belanghebbende, een Nederlander die in Nederland woont, is sinds 1983 in dienstbetrekking bij het Europese Octrooi Bureau te Rijswijk (het EOB). Zijn salaris is vrijgesteld van inkomstenbelasting op grond van de zogenoemde Zetelovereenkomst en het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie. De inspecteur heeft wel de box 3-inkomsten van belanghebbende belast. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/2091) is dat terecht. De Hoge Raad is het daarmee eens. De cassatierechter zet uiteen dat, anders dan belanghebbende betoogt, de Zetelovereenkomst niet strijdig is met het Protocol. Op grond van de Zetelovereenkomst gelden bepaalde voorrechten en immuniteiten niet voor personen die de Nederlandse nationaliteit bezitten of duurzaam verblijf houden in Nederland. De beoordeling of een personeelslid van het EOB duurzaam in Nederland verblijf houdt wordt beoordeeld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en wel naar de situatie ten tijde van de aanvang van de werkzaamheden voor het EOB. Gelet hierop, berust de opvatting van belanghebbende dat hij ten onrechte ongelijk wordt behandeld ten opzichte van buitenlandse collega’s die inmiddels zo lang bij het EOB werkzaam zijn dat zij duurzaam in Nederland verblijven, op een misvatting omtrent de betekenis van het begrip duurzaam verblijf. Het gelijkheidsbeginsel is niet geschonden, omdat van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen geen sprake is.

NTFR 2015/633 - Voor toetsniveau voor verhoging gecombineerde heffingskorting telt doorwerkbonus niet mee

ECLI:NL:GHARL:2014:8933, datum uitspraak 18-11-2014, publicatiedatum 28-11-2014
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 met annotatie van mr. J.A.W. Vrolijks
Belanghebbende, 63 jaar, heeft in 2010 een belastbaar inkomen uit werk en woning genoten van € 13.896. Hierover is belanghebbende € 4.647 aan IB/PVV verschuldigd. Belanghebbende heeft in beginsel recht op € 5.654 aan heffingskortingen, waaronder € 1.394 ter zake van een doorwerkbonus. Belanghebbende is de minstverdienende partner. Bij de aanslagregeling is de gecombineerde heffingskorting beperkt tot € 4.647. Belanghebbende wenst op de voet van art. 8.9 Wet IB 2001 een verhoging van de gecombineerde heffingskorting tot € 5.654. Het hof stelt belanghebbende echter in het ongelijk. De tekst noch de wetsgeschiedenis van genoemde bepaling staat volgens het hof namelijk toe dat voor het toetsniveau ook de doorwerkbonus in aanmerking wordt genomen.

NTFR 2015/634 - Hoge Raad verwijst voor vraag of percelen met bestemming golfbaan bouwterreinen vormen

ECLI:NL:HR:2014:3566, datum uitspraak 12-12-2014, publicatiedatum 12-12-2014
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende heeft een aantal percelen grond verkregen met het oogmerk daarop een golfbaan aan te leggen. Voorafgaand aan de verkrijging is de grond bewerkt. Na de verkrijging van de percelen zijn ten behoeve van de aanleg van de golfbaan verschillende werkzaamheden verricht. Op later aangekochte belendende grond is een clubhuis gebouwd en is een parkeerterrein aangelegd. Volgens de inspecteur vormen, anders dan belanghebbende bepleit, de percelen geen bouwterrein, zodat overdrachtsbelasting verschuldigd is. Daarom heeft hij nageheven. Hof Den Haag heeft die naheffingsaanslag echter vernietigd, omdat volgens het hof wel sprake van een bouwterrein is, zodat de verkrijging is vrijgesteld. In cassatie houdt die beslissing echter geen stand.

NTFR 2015/637 - Ondernemer in woondecoratie-artikelen slaagt niet in verzwaarde bewijslast

ECLI:NL:GHARL:2014:9827, datum uitspraak 17-12-2014, publicatiedatum 09-01-2015
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de verkoop van woondecoratie-artikelen. Belanghebbende heeft geen gehoor gegeven aan de uitnodiging van de inspecteur tot het doen van de aangifte IB 2008. Daarom heeft de inspecteur de aanslag IB 2008 ambtshalve vastgesteld naar een geschat belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.000. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft het hof belanghebbende alsnog in de gelegenheid gesteld jaarcijfers over te leggen. Dat heeft belanghebbende gedaan. Volgens die cijfers bedraagt de belastbare winst over 2008 € 8.704. Het hof stelt belanghebbende niettemin in het ongelijk. Belanghebbende heeft een verzwaarde bewijslast en de schatting van de inspecteur is volgens het hof redelijk. Belanghebbende slaagt volgens het hof niet erin te voldoen aan de verzwaarde bewijslast. De alsnog overgelegde cijfers ‘rammelen’. Er is een stelpost opgenomen voor privé-opnames van slechts € 7.864, de balans is niet in evenwicht en er is sprake van een onbegrijpelijke overboeking van een zakelijke schuld naar privé, aldus het hof.

NTFR 2015/638 - Beperkte kennisneming klikbrief is niet gerechtvaardigd

ECLI:NL:GHARL:2014:9540, datum uitspraak 09-12-2014, publicatiedatum 19-12-2014
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek en een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Dat laatste onderzoek heeft geleid tot een veroordeling. Tijdens het boekenonderzoek heeft de inspecteur een klikbrief ontvangen. Dat onderzoek heeft geleid tot oplegging van de onderhavige belastingaanslagen en boetebeschikkingen. De Hoge Raad heeft zich, na Rechtbank Breda en Hof Den Bosch, hierover gebogen en de zaak verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden. In de verwijzingsprocedure heeft dit hof eerst – in het kader van een art. 8:29 Awb-procedure – de vraag moeten beantwoorden of beperkte kennisneming van die – nog niet eerder in de procedure overgelegde – klikbrief gerechtvaardigd is. In de onderhavige tussenuitspraak beantwoordt het verwijzingshof die vraag ontkennend. Het verwijzingshof verzoekt de inspecteur de klikbrief alsnog integraal als een op de zaak betrekking hebbend stuk over te leggen.

NTFR 2015/641 - Informatiebeschikkingen terecht aan bekenner buitenlandse bankrekening gegeven

ECLI:NL:GHDHA:2014:3817, datum uitspraak 19-11-2014, publicatiedatum 03-12-2014
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 met annotatie van mr. C.J.D. Warren
De inspecteur heeft naar aanleiding van een aantal renseignementen belanghebbende verzocht om informatie te verstrekken over de door haar aangehouden buitenlandse bankrekeningen. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd. De inspecteur heeft vervolgens voor de jaren 2008 en 2009 twee informatiebeschikkingen gegeven. Nadien is bij het hof in een eerdere procedure van belanghebbende komen vast te staan dat belanghebbende haar Luxemburgse Van Lanschot-rekening op 14 mei 1999 heeft afgesloten en dat zij op 7 mei 1999 een HSBC-rekening heeft geopend. In geschil is of de informatiebeschikkingen terecht aan belanghebbende zijn gegeven. Volgens het hof is dit het geval. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat belanghebbende geen duidelijkheid heeft verschaft waar de beleggingen van de Van Lanschot-rekening zijn gebleven. Ook heeft zij geen duidelijkheid verschaft ten aanzien van de HSBC-rekening. De door de inspecteur gevraagde informatie kon voor de belastingheffing ten aanzien van belanghebbende voor de jaren 2008 en 2009 van belang zijn, omdat die informatie helderheid zou kunnen geven over de vraag of belanghebbende in die jaren over niet door haar aangegeven vermogen beschikte.

NTFR 2015/645 - Informatiebeschikking terecht aan ontkenners van een buitenlandse bankrekening gegeven

ECLI:NL:RBDHA:2014:12585, datum uitspraak 30-09-2014, publicatiedatum 06-01-2015
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 met annotatie van mr. J. Kastelein
De inspecteur heeft aan belanghebbenden, een echtpaar, voor het jaar 2009 onder meer vragen gesteld over een buitenlandse bankrekening. De echtgenoot heeft de vragen over de buitenlandse bankrekening niet beantwoord. De inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbenden een informatiebeschikking voor het jaar 2009 gegeven. De rechtbank beslist dat de informatiebeschikking terecht is gegeven. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de echtgenoot terecht als rekeninghouder van een buitenlandse bankrekening is geïdentificeerd, welk oordeel door Hof Den Haag in een eerdere uitspraak is bevestigd. Daarnaast is het, gelet op de hoogte van de saldi in 1994 en 1996 en de wijze waarop die saldi waren belegd, aannemelijk dat de echtgenoot een belegging voor de lange termijn heeft aangehouden, zodat niet is uitgesloten dat hij in 2009 nog steeds over (een deel van) dat vermogen heeft kunnen beschikken. Voorts is de echtgenoot op grond van art. 2.17 Wet IB 2001 gehouden om aan zijn echtgenote voor het jaar 2009 inzicht te geven in zijn vermogenspositie. Nu belanghebbenden geen gegevens over de buitenlandse bankrekening hebben verstrekt, hebben zij niet aan hun informatieverplichting voldaan. De informatiebeschikking is dan ook terecht gegeven.

NTFR 2015/646 - Afwijking forfaitaire proceskostenvergoeding vanwege bijzondere omstandigheden

ECLI:NL:RBGEL:2014:7843, datum uitspraak 18-12-2014, publicatiedatum 18-12-2014
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde WOZ-beschikking en daarbij verzocht om een kostenvergoeding. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde verlaagd en een kostenvergoeding toegekend van € 235. In geschil is de waarde van de woning en de hoogte van de proceskostenvergoeding. De rechtbank oordeelt dat de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar aannemelijk is gemaakt. Voorts oordeelt de rechtbank dat het handelen van de gemachtigde van belanghebbende in strijd is met hetgeen van een beroepsmatig handelende rechtsbijstandverlener mag worden verwacht. Daardoor zijn meer proceshandelingen verricht dan redelijkerwijs noodzakelijk was. De rechtbank kent een kostenvergoeding voor bezwaar en beroep toe van € 800.

NTFR 2015/647 - Geen sprake van samenhangende zaken (proceskostenvergoeding)

ECLI:NL:RBZWB:2014:7741, datum uitspraak 21-10-2014, publicatiedatum 27-11-2014
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 met annotatie van mr. N. ten Broek
In geschil is onder meer de hoogte van de proceskostenvergoeding. Meer specifiek is in geschil of sprake is van samenhangende zaken. De bezwaarschriften zijn ingediend op 15 februari 2013, 4 april 2013 en 18 juni 2013. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van nagenoeg gelijktijdig ingediende bezwaarschriften. Hierdoor is geen sprake van samenhangende zaken. Voor elk van de drie bezwaren geldt daarom een aparte proceskostenvergoeding van 2 punten à € 235. Voor de beroepsfase is wel sprake van samenhangende zaken omdat de beroepschriften wel gelijktijdig zijn ingediend.

NTFR 2015/648 - Voor het eerst in cassatie ingenomen stelling dat sprake is van 'buitensporige last' bij toepassing WOZ-waarde op verhuurde box 3-woningen vormt novum

ECLI:NL:PHR:2014:2574, datum uitspraak 17-12-2014, publicatiedatum 16-01-2015
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
Belanghebbende is eigenaar van een aantal verhuurde woningen. De huurders van de woningen genieten huurbescherming. De huurbescherming brengt mee dat belanghebbende de huur niet kan opzeggen, niet kan aanpassen aan marktconforme prijzen en dat de huur jaarlijks maximaal mag worden geïndexeerd met een in de Uitvoeringswet Huurprijzen woonruimte vastgesteld percentage. Met ingang van 2010 worden de woningen in box 3 in aanmerking genomen voor de WOZ-waarde, waarbij door middel van de zogenoemde leegwaarderatio rekening wordt gehouden met de lagere waarde wegens de verhuurde staat.

NTFR 2015/649 - In boetezaak geldt voor UWV: 'appelleren is riskeren'

ECLI:NL:CRVB:2014:4214, datum uitspraak 11-12-2014, publicatiedatum 15-12-2014
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 met annotatie van mr. R. den Ouden
Aan belanghebbende is door het UWV een boete van € 8.695 (bijna 100%) opgelegd wegens ten onrechte genoten toeslagen op grond van de Toeslagenwet. In bezwaar is de boete gehandhaafd. Rechtbank Oost-Brabant heeft de boete verminderd tot € 2.000. Het UWV heeft hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld. De CRvB heeft de boete verder verminderd tot € 1.350. Volgens de CRvB kan hij, net als de strafrechter, de boete ten nadele van het bestuursorgaan vernietigen of op een lager bedrag vaststellen dan de rechtbank heeft gedaan, ook al heeft de belanghebbende zelf geen hoger beroep of incidenteel hoger beroep ingesteld. Uit de wetsgeschiedenis van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht blijkt volgens de CRvB niet dat de wetgever de bevoegdheid om een door de rechtbank opgelegde boete desgeraden ook ten nadele van het bestuursorgaan te vernietigen of te verlagen, heeft willen beperken met de invoering van incidenteel hoger beroep.

NTFR 2015/650 - Bestuursrechtspraak naar gerechtshoven en Hoge Raad

Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 geschreven door mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
Het kabinet heeft het voornemen om de Centrale Raad van Beroep te laten opgaan in de vier gerechtshoven. Elk van de vier gerechtshoven zal dan niet langer alleen bestuursrechter in belastingzaken zijn, maar ook bestuursrechter op het terrein van het socialezekerheidsrecht en het ambtenarenrecht. De Hoge Raad wordt cassatierechter in deze zaken. Verder bestaat het voornemen om de adviserende en de rechtsprekende taken van de Raad van State functioneel te scheiden en om het College van Beroep voor het bedrijfsleven samen te voegen met de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op 18 december 2014 heeft het kabinet een wetsvoorstel ter consultatie voorgelegd.

NTFR 2015/651 - Belastingadviseur terecht als executeur aansprakelijk gesteld door ontvanger

ECLI:NL:HR:2015:227, datum uitspraak 06-02-2015, publicatiedatum 06-02-2015
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015
Belanghebbende, een belastingadviseur, is eind 2001 in een testament van een klant benoemd tot executeur. De enige erfgenaam was een anbi-stichting. De klant is op 19 oktober 2002 overleden. De nalatenschap bedroeg € 536.219. Per 1 december 2002 is belanghebbende voor één dag in de week in loondienst getreden bij de stichting. Op 17 november 2003 is de door belanghebbende opgestelde aangifte successierecht ingediend. Na onderzoek in 2007 is de anbi-status van de stichting met terugwerkende kracht ingetrokken. Vervolgens is een navorderingsaanslag successierecht aan de stichting opgelegd die onbetaald is gebleven. De ontvanger heeft belanghebbende op de voet van art. 47 IW 1990 aansprakelijk gesteld. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2014/2033) is dat terecht. Anders dan belanghebbende heeft gesteld, is het hof van oordeel dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangifte nog als executeur in functie was. Voorts heeft het hof aannemelijk geacht dat belanghebbende in zijn hoedanigheid van executeur de aangifte heeft ondertekend en gedaan. Dit betekent dat de ontvanger hem terecht als executeur aansprakelijk heeft gesteld. Anders dan belanghebbende heeft betoogd, was de stichting volgens het hof ten tijde van de aansprakelijkstelling reeds in gebreke. De ontvanger heeft voorts aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in de periode als executeur onzakelijk heeft gehandeld (verstrekken van leningen zonder zekerheden). Daarom is hij ook aansprakelijk voor de invorderingsrente en kosten.

NTFR 2015/652 - Beperking kapitaalverkeer met eigen LGO toegestaan ter bestrijding van belastingontduiking

ECLI:NL:HR:2015:121, datum uitspraak 06-02-2015, publicatiedatum 06-02-2015
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 met annotatie van mr. W.F.E.M. Egelie
In 2005 en 2006 hebben twee in Nederland gevestigde vennootschappen dividenduitkeringen gedaan aan hun in de Nederlandse Antillen gevestigde aandeelhouders. Op deze dividenden is 8,3% dividendbelasting ingehouden op grond van art. 11, lid 3, BRK. Beide Nederlandse vennootschappen hebben bezwaar ingediend tegen de afdracht van dividendbelasting, omdat dividenden die worden uitgekeerd aan in de Nederlandse Antillen gevestigde vennootschappen anders worden behandeld dan de dividenden die aan in Nederland gevestigde vennootschappen worden uitgekeerd. De Hoge Raad heeft daarover in zijn arresten van 23 december 2011, NTFR 2012/21 en NTFR 2012/22, prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ. Bij arrest van 5 juni 2014, NTFR 2014/1671, heeft het HvJ verklaard dat het recht van de Unie zich niet verzet tegen een belastingmaatregel waardoor het kapitaalverkeer tussen een lidstaat en zijn eigen land en gebied overzee wordt beperkt, in zoverre daarmee de doelstelling van bestrijding van belastingontduiking daadwerkelijk en evenredig wordt nagestreefd. In het onderhavige arrest oordeelt de Hoge Raad dat met het bronbelastingtarief van 8,3% een dergelijke doelstelling wordt nagestreefd. Beide vennootschappen zijn derhalve dividendbelasting verschuldigd.

NTFR 2015/653 - Beperking kapitaalverkeer met eigen LGO toegestaan

ECLI:NL:HR:2015:225, datum uitspraak 06-02-2015, publicatiedatum 06-02-2015
Aflevering 7, gepubliceerd op 12-02-2015 met annotatie van mr. W.F.E.M. Egelie
Belanghebbende heeft aan haar enig aandeelhouder Y nv (opgericht naar het recht van en gevestigd op de Nederlandse Antillen) dividend beschikbaar gesteld. Hierop is dividendbelasting ingehouden. Vaststaat dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling van dividendbelasting, omdat de aandeelhouder van belanghebbende niet naar Nederlands recht of het recht van een EU-lidstaat is opgericht en geen vaste inrichting in Nederland heeft. Belanghebbende stelt dat deze voorwaarden in strijd zijn met art. 56 EG-Verdrag.