Aflevering 3

Gepubliceerd op 15 januari 2015

NTFR 2015/349 - Deelname aan het economische verkeer

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 geschreven door prof. dr. mr. P.G.H. Albert
Als een natuurlijke persoon of rechtspersoon een onderneming drijft, worden de voordelen uit die onderneming belast met inkomsten- resp. vennootschapsbelasting. De definitie van het begrip onderneming treft men niet aan in de Wet IB 2001 of Wet VPB 1969. Toch bestaat er consensus over het begrip onderneming.Ik noem, willekeurig, de volgende bronnen: par. 4.1.2 van de memorie van toelichting van wetsvoorstel 34 003 (Wet modernisering Vpb-plicht overheidsonderneming), NTFR 2014/2309; J. Verburg, Vennootschapsbelasting, tweede geheel herziene druk, Kluwer, Deventer 2000, par. 4.9.4, p. 91; punt 2 van het besluit van 23 december 2005, nr. CPP2005/2730M, NTFR 2006/83. Van het drijven van een onderneming is sprake als door een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid (de eerste eis) wordt deelgenomen aan het economische verkeer (de tweede eis) met het oogmerk daarmee winst te behalen, welke winst ook redelijkerwijs te verwachten valt (de derde eis). Hierna ga ik nader in op de tweede eis (deelname aan het economische verkeer).

NTFR 2015/352 - Boekenonderzoek levert nieuw feit op voor verliesbeschikking

ECLI:NL:GHAMS:2014:4415, datum uitspraak 06-02-2014, publicatiedatum 05-11-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende exploiteert een grillrestaurant. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een verliesherzieningsbeschikking op naar een verlies uit werk en woning van € 6.570. Het hof oordeelt dat de bevindingen van het boekenonderzoek een nieuw feit opleveren dat het opleggen van een verliesherzieningsbeschikking rechtvaardigt.

NTFR 2015/354 - Energielijst 2015 verschenen

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015
De jaarlijkse wijziging van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 is gepubliceerd Daarin is opgenomen een opsomming van investeringen waarvoor vanaf 2015 de energie-investeringsaftrek geldt (Energielijst 2015).

NTFR 2015/355 - Milieulijst 2015 verschenen

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015
De Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009 is gewijzigd. Onderdeel daarvan is de Milieulijst 2015. Daarin staat een opsomming van investeringen waarvoor vanaf 2015 de willekeurige afschrijving op milieubedrijfsmiddelen (Vamil) en/of de milieu-investeringsaftrek (MIA) geldt.

NTFR 2015/356 - Landbouwnormen 2014 beschikbaar gesteld

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015
De Belastingdienst heeft de Landelijke Landbouwnormen 2014 beschikbaar gesteld. De landbouwnormen gelden alleen voor ondernemers van agrarische bedrijven en alleen voor agrarische activiteiten in Nederland. De vastgestelde normen hebben betrekking op onttrekkingen, kostenposten, waarderingen en afschrijvingen in de veehouderij en de land- en tuinbouw. Ondernemers moeten de normen gebruiken om de jaarwinst van het bedrijf te bepalen en te verwerken in de aangiften IB en VPB. De normen worden door de Belastingdienst toegepast bij de beoordeling van de aangiften.

NTFR 2015/357 - Navordering loon omdat belanghebbende recht op levering van aandelen onvoorwaardelijk heeft gekregen

ECLI:NL:HR:2015:14, datum uitspraak 09-01-2015, publicatiedatum 09-01-2015
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015
Belanghebbende is van 1 januari 2006 tot 16 januari 2007 in dienst bij F. De inspecteur heeft een navorderingsaanslag over 2006 aan belanghebbende opgelegd en zich daarbij op het standpunt gesteld dat belanghebbende met het onvoorwaardelijk recht op levering van aandelen in F een voordeel in de vorm van loon in natura heeft genoten. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Hof Den Haag (NTFR 2014/2133) heeft geoordeeld dat uit de arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en F volgt dat aan belanghebbende bij het ondertekenen daarvan op 1 maart 2006 een onvoorwaardelijk recht is toegekend op levering van 250.000 aandelen F. Het hof heeft voorts aannemelijk geacht dat, in tegenstelling tot de letterlijke inhoud van de arbeidsovereenkomst, belanghebbende ter zake van die verkrijging geen bedrag verschuldigd was. De omstandigheid dat de voorwaarden met betrekking tot de verhandelbaarheid van de aandelen (nog) niet zijn vastgesteld, doet niet af aan de toekenning van het onvoorwaardelijk recht op levering van de aandelen in de arbeidsovereenkomst. Het hof is wel tot een lagere waardering van de aandelen gekomen en heeft in verband hiermee de navorderingsaanslag verminderd.

NTFR 2015/358 - Uitzendbureaus kunnen niet via concernaansluiting in sector Gezondheid worden ingedeeld

ECLI:NL:HR:2015:33, datum uitspraak 09-01-2015, publicatiedatum 09-01-2015
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbenden vormen tezamen met een aantal andere vennootschappen een economische of organisatorische eenheid. B is een uitzendbureau dat haar personeel met uitzendbeding naar bedrijven in de gezondheidszorg uitzendt. A is een uitzendbureau dat personeel naar diverse sectoren uitzendt zonder uitzendbeding. X is tezamen met andere vennootschappen ingedeeld in sector 35 (Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen). A en B zijn beide ingedeeld in sector 52 (Uitzendbedrijven). Belanghebbenden hebben de inspecteur verzocht A en B in de concernaansluiting van X en een aantal andere vennootschappen te betrekken, opdat ook A en B worden ingedeeld in sector 35. De inspecteur heeft de gevraagde aansluitingen geweigerd.

NTFR 2015/359 - Bij toewijzing verzoek om concernaansluiting wordt in beginsel geen terugwerkende kracht verleend

ECLI:NL:HR:2015:34, datum uitspraak 09-01-2015, publicatiedatum 09-01-2015
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende vormt met een aantal vennootschappen een economische of organisatorische eenheid. Bij brief van 25 oktober 2012 heeft zij de inspecteur verzocht om te beslissen dat die vennootschappen met ingang van 1 januari 2010 zijn aangesloten bij dezelfde sector als die waarin belanghebbende is ingedeeld (sector 35). De inspecteur heeft dat verzoek toegewezen, maar met ingangsdatum 1 september 2012 (de eerste dag van het oudste tijdvak waarover belanghebbende de premies nog op aangifte diende te voldoen). Belanghebbende bepleit dat terugwerkende kracht tot 1 januari 2010 moet worden gehanteerd. Evenals Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2014/566) ziet de Hoge Raad dat anders. De cassatierechter zet uiteen dat de inspecteur op dit punt, nu het bij de toepasselijke regelgeving gaat om ‘kan’-bepalingen, beoordelingsvrijheid heeft. De omstandigheid dat een sectorwijziging in verband met onjuiste indeling van de werkgever wel met terugwerkende kracht wordt vastgesteld, vormt geen grond voor de conclusie dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.

NTFR 2015/363 - Wijziging Besluit FE 2003

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 geschreven door mr. M.H.C. Ruijschop
Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft het beleidsbesluit inzake de toepassing van de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting (besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/4620M, Stcrt. 2010, 20684) gewijzigd naar aanleiding van de rechtspraak inzake de Papillon-procedures. De wijziging bevat een goedkeuring vooruitlopend op wetgeving waardoor verzoeken tot het aangaan van een fiscale eenheid kunnen worden ingewilligd tussen zustermaatschappijen die gehouden worden door een topmaatschappij in een andere lidstaat van de Europese Unie of tussen een moedermaatschappij en een kleindochtermaatschappij die gehouden wordt door een tussenmaatschappij in een andere lidstaat van de Europese Unie.

NTFR 2015/366 - Wijziging besluit samenloop overdrachtsbelasting en omzetbelasting

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015
Het beleidsbesluit van 31 oktober 2012, nr. BLKB2012/1752M, over de samenloop van de heffing van overdrachtsbelasting en omzetbelasting is gewijzigd. De wijzigingen betreffen de goedkeuring in onderdeel 2.2.3, Gebruik onroerende zaak als bedrijfsmiddel vooruitlopend op de verkoop. Deze goedkeuring is per 1 november 2012 gecodificeerd. Met ingang van 1 januari 2015 wordt de termijn van 24 maanden gewijzigd in zes maanden. Door het wijzigingsbesluit vervalt onderdeel 2.2.3 per 1 januari 2015.

NTFR 2015/367 - Herzieningsgrondslag bij belaste levering gebouw binnen herzieningsperiode zonder dat sprake is geweest van integratieheffing wordt gevormd door voor de bouw in rekening gebrachte OB

ECLI:NL:HR:2014:3609, datum uitspraak 19-12-2014, publicatiedatum 19-12-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende heeft op eigen grond een verpleeghuis laten bouwen. In mei 2006 is het gebouw voor het eerst in gebruik genomen door vrijgestelde verhuur aan een zorginstelling. Belanghebbende heeft in de bouwfase afgezien van het recht op aftrek van OB en zij heeft geen integratieheffing voldaan. Op 24 april 2008 heeft de inspecteur nageheven ter zake van een integratieheffing. Op 29 februari 2008 heeft belanghebbende het gebouw belast geleverd aan de zorginstelling. Belanghebbende heeft vervolgens om herziening van de aftrek als bedoeld in art. 13a Uitv.besch. OB 1968 verzocht. De inspecteur heeft teruggaaf verleend op basis van het bedrag van de naheffingsaanslag. Die naheffingsaanslag is echter vervolgens door Rechtbank Breda bij uitspraak van 21 juli 2010 vernietigd wegens toepassing van een goedkeurende beleidsregel (Mededeling 26). Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur het wegens herziening terug te geven bedrag herrekend aan de hand van de omzetbelasting die aan belanghebbende in rekening is gebracht ter zake van de bouw en welke belasting in totaal lager was dan de omzetbelasting die ter zake van de integratielevering was geheven. Het verschil heeft de inspecteur vervolgens nageheven. Rechtbank Zeeland-West-Brabant (16 oktober 2013, nr. 13/00015, NTFR 2014/827) heeft de inspecteur echter in het ongelijk gesteld. Wanneer namelijk ter zake van een integratielevering heffing van OB achterwege is gebleven op grond van goedkeurend beleid, geldt als grondslag voor de herziening de voor de bouw in rekening gebrachte OB, aldus de rechtbank. De Hoge Raad onderschrijft de visie van de rechtbank.

NTFR 2015/368 - Hoge Raad verwijst zaak over vraag of rondleidingen in voetbalstadion met museum onder het verlaagde tarief vallen opnieuw naar feitenrechter

ECLI:NL:HR:2014:3210, datum uitspraak 14-11-2014, publicatiedatum 14-11-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbende exploiteert een multifunctioneel gebouwencomplex A, bestaande uit een (voetbal)stadion met een museum van de voetbalclub B. Belanghebbende verzorgt tegen vergoeding rondleidingen in A met een bezoek aan het museum (hierna: de tours). Hof Amsterdam (NTFR 2011/32) oordeelde dat het verlaagde tarief van toepassing is op de tours. De Hoge Raad (10 augustus 2012, nr. 11/00468, NTFR 2012/2044) casseerde die hofuitspraak echter en verwees de zaak naar Hof Den Haag. Dit hof (NTFR 2013/1865) heeft geoordeeld dat het verlenen van de toegang tot A is te beschouwen als het verlenen van toegang tot een openbaar museum of een openbare verzameling als bedoeld in letter c van post b.14 van tabel I bij de Wet OB 1968, waarop het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing is. De Hoge Raad acht dit oordeel echter niet cassatieproof. Indien het hof aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd dat de normale bedrijfsuitrusting in een gebouw als A gedurende de tijd dat het bedrijf stilligt, een collectie goederen is of kan zijn getuigt het van een onjuiste rechtsopvatting. Wil sprake zijn van een dergelijke collectie, dan dienen de goederen speciaal bijeen te zijn gebracht om bezichtigd te worden met het oog op studie, educatie of cultureel genoegen. Het tegen een vergoeding toegang verlenen tot de bedrijfsruimte van een onderneming teneinde publiek in staat te stellen het bedrijf(-sgebouw) en de daartoe behorende voorwerpen te bezichtigen en in voorkomend geval te doen toelichten kan niet worden aangemerkt als het toegang verlenen tot een museum in de zin van tabel I, post b.14, letter c, bij de wet. Dit is anders indien in de bedrijfsruimte(n) een collectie goederen is bijeengebracht die niet behoren tot de bij het bedrijf in gebruik zijnde voorwerpen, en de toegang in hoofdzaak strekt tot het bezichtigen van die voorwerpen. Indien het hof is uitgegaan van de juiste rechtsopvatting, is zijn oordeel niet begrijpelijk. De zaak wordt opnieuw verwezen naar de feitenrechter.

NTFR 2015/369 - Naheffingsaanslagen naar aanleiding van vrijwillige verbeteringen terecht opgelegd

ECLI:NL:GHAMS:2014:4418, datum uitspraak 23-10-2014, publicatiedatum 29-10-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. M. Soltysik
Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft belanghebbende een zogenoemde positieve suppletieaangifte omzetbelasting ingediend voor (onder meer) het jaar 2004 voor een bedrag van € 23.440. Deze suppletieaangifte is door de inspecteur aangemerkt als een vrijwillige verbetering van de aangiften OB 2004. Deze suppletieaangiften hebben – na een tweede boekenonderzoek – geleid tot de onderhavige naheffingsaanslagen. Rechtbank Noord-Holland overweegt dat een vrijwillige verbetering van de aangifte die leidt tot een naheffingsaanslag, alsnog ter discussie kan worden gesteld. Belanghebbende dient alsdan gemotiveerd aan te geven op welke punten haar eigen suppletieaangiften onjuistheden bevat. De rechtbank kwam tot het oordeel dat belanghebbende dit heeft nagelaten. Het hof volgt dit oordeel van de rechtbank. Voorts oordeelt het hof dat de inspecteur de aftrek van voorbelasting op – volgens de administratie van belanghebbende – vrijgestelde verhuur van onroerend goed terecht heeft gecorrigeerd. De stelling van belanghebbende dat de boete moet worden vernietigd, omdat sprake is van een pleitbaar standpunt, faalt.

NTFR 2015/370 - Voorbelasting kan slechts eenmaal in aftrek worden gebracht

ECLI:NL:GHAMS:2014:4404, datum uitspraak 23-10-2014, publicatiedatum 29-10-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende verzoekt in haar btw-aangifte over het eerste kwartaal van 2010 om teruggaaf. De inspecteur weigert dit. Volgens de inspecteur moet belanghebbende juist circa € 54.000 afdragen. Partijen verschillen van mening over de vraag of belanghebbende een bedrag aan btw mag aftrekken dat aan een zustervennootschap van belanghebbende in rekening is gebracht. Het hof oordeelt dat de btw slechts eenmaal in aftrek kan worden gebracht, hetzij bij belanghebbende, hetzij bij de zustervennootschap. Vervolgens stelt het hof vast dat de btw niet aan belanghebbende in rekening is gebracht, maar aan de zustervennootschap. Omdat geen zekerheid kan worden verschaft of de zustervennootschap de btw al in aftrek heeft gebracht, kan belanghebbende de btw volgens het hof niet in aftrek brengen.

NTFR 2015/372 - 'Belaste' apotheker kan voorbelasting aftrekken ter zake van prestaties waarvan ook 'vrijgestelde' huisartsen profiteren

ECLI:NL:PHR:2014:2096, datum uitspraak 11-11-2014, publicatiedatum 21-11-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. J.P.W.H.T. Becks en drs. J. van der Laan
Belanghebbende exploiteert een apotheek en is als zodanig ondernemer in de zin van art. 7 Wet OB 1968. Met vijf huisartsen zetelt zij in een bedrijfspand (‘gezondheidscentrum’) dat zij, respectievelijk de huisartsen, elk voor een gedeelte hebben gehuurd, en dat casco door de verhuurder is opgeleverd. Belanghebbende heeft vervolgens de verbouwing/inrichting van de bedrijfsruimten tot apotheek en huisartsenpraktijken bekostigd. De ter zake uitgereikte facturen zijn aan belanghebbende gericht. Belanghebbende heeft de kosten van de inrichting volledig voor haar rekening genomen. In de in geding zijnde jaren heeft belanghebbende de haar ter zake van de inrichting in rekening gebrachte omzetbelasting geheel in aftrek gebracht. De vraag is of zij dat mocht. De inspecteur vond van niet en heeft de voorbelasting die toerekenbaar is aan de inrichting van de huisartsenpraktijken van belanghebbende nageheven, zich daarbij op het standpunt stellende dat de prestaties van de inrichters in zoverre niet aan belanghebbende zijn verricht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslagen gehandhaafd. Rechtbank Den Haag stond daarentegen volledige aftrek toe en vernietigde de opgelegde naheffingsaanslagen.

NTFR 2015/373 - BUA-correctie voor aan werknemers ter beschikking gestelde auto's is terecht

ECLI:NL:PHR:2014:1891, datum uitspraak 09-10-2014, publicatiedatum 31-10-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbende, ondernemer in de zin van de omzetbelasting, verleent onder andere diensten op het gebied van belastingadvies en accountancy. Zij heeft operationele lease-overeenkomsten gesloten met leasemaatschappijen op grond waarvan personenauto’s aan haar ter beschikking zijn gesteld. Deze auto’s zijn door belanghebbende op haar beurt aan haar werknemers ter beschikking gesteld. De auto’s zijn gebruikt voor zakelijke ritten, woon-werkverkeer en ten hoogste 15.000 km per jaar aan overige privéritten. Belanghebbende heeft in 2008 € 1.435.809 en in 2009 € 1.819.686 uitgegeven aan leasetermijnen, brandstof en onderhoud. De daarop drukkende omzetbelasting heeft zij in aftrek gebracht. Op grond van de arbeidsovereenkomsten zijn de werknemers een bijdrage verschuldigd. In confesso is dat deze werknemersbijdragen reëel zijn, althans niet symbolisch.

NTFR 2015/374 - Sport en btw

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 geschreven door E.H. van den Elsen
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt Kamervragen over sport en btw. Op basis van het arrest Bridport and West Dorset Golf Club (HvJ 19 december 2013, zaak C-495/12, NTFR 2014/594) denkt hij na over de wijziging van de sportvrijstelling als bedoeld in art. 11, lid 1, onderdeel e, Wet OB 1968. Volgens de staatssecretaris ligt het voor de hand om de vrijstelling uit de Btw-richtlijn in de Nederlandse wetgeving over te nemen, waarbij ook het ter beschikking stellen van sportaccommodaties onder de vrijstelling komt te vallen. Alle aspecten die met deze problematiek samenhangen, worden nog onderzocht. De staatssecretaris is op de hoogte van de onrust bij de gemeenten en benadrukt dat een weloverwogen keuze zal worden gemaakt. De resultaten hiervan kunnen pas via de Fiscale verzamelwet 2015 – en dus niet al in het Belastingplan 2015 – aan de Kamer worden voorgelegd.

NTFR 2015/375 - Sportvrijstelling

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 geschreven door E.H. van den Elsen
De Kamervragen zien op de mogelijke wijziging van het Sportbesluit. Dit besluit gaat over de toepassing van het 6%-tarief. In zijn antwoorden gaat staatssecretaris Wiebes (Financiën) mede namens de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport echter (vooral) in op de mogelijke aanpassing van de sportvrijstelling als bedoeld in art. 11, lid 1, onderdeel e, Wet OB 1968.

NTFR 2015/376 - Administratieve-, facturerings- en andere verplichtingen

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 geschreven door E.H. van den Elsen
Dit besluit bevat beleidsregels en goedkeuringen op het terrein van de administratieve-, facturerings- en andere verplichtingen voor de btw. De in dit besluit opgenomen beleidsregels vormen een aanvulling op de Wet OB 1968 en de AWR. Dit besluit vervangt en actualiseert het besluit van 27 juni 2012.

NTFR 2015/377 - Voor tariefpostindeling is de Playstation 2 een spelcomputer

ECLI:NL:HR:2015:30, datum uitspraak 09-01-2015, publicatiedatum 09-01-2015
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende heeft in 2000 en 2001 aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van de spelcomputer Playstation 2. De PS2 is daarbij ingedeeld in tariefpost 9504 (videospellen, van de soort gebruikt met een televisieontvanger). In bezwaar heeft belanghebbende gesteld dat de PS2 moet worden ingedeeld in tariefpost 8471 (automatische gegevensverwerkende machines). Hof Amsterdam (NTFR 2013/834) heeft geoordeeld dat de PS2 moet worden ingedeeld in tariefpost 9504. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. Gelet op de objectieve kenmerken en eigenschappen, valt de PS2 onder de omschrijving van post 9504. De PS2 is immers bestemd voor het spelen van videospellen en wordt gebruikt met een televisieontvanger.

NTFR 2015/378 - Hoge Raad stelt prejudiciële vraag over begrip 'communautaire veredelaars'

ECLI:NL:HR:2014:3615, datum uitspraak 19-12-2014, publicatiedatum 19-12-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende heeft een aanvraag ingediend voor een vergunning passieve veredeling voor het mengen van communautaire benzine en niet-communautaire ethanol tot biobrandstof. De inspecteur heeft de aanvraag afgewezen. De regeling ‘passieve veredeling’ maakt het mogelijk om communautaire goederen tijdelijk uit het douanegebied van de Europese Unie uit te voeren, teneinde deze aan ‘veredelingshandelingen’ te onderwerpen en de uit die handelingen voorkomende ‘veredelingsproducten’ met gehele of gedeeltelijke vrijstelling van rechten bij invoer in het vrije verkeer te brengen. Gebruikmaking van deze regeling wordt geweigerd indien de wezenlijke belangen van de communautaire veredelaars ernstig worden geschaad (economische voorwaarden). Hof Amsterdam (NTFR 2014/433) oordeelde dat ‘communautaire veredelaars’ bedrijven in de EU zijn die dezelfde veredelingshandelingen (kunnen) verrichten als de veredelingshandelingen die met gebruikmaking van de regeling passieve veredeling worden uitbesteed aan bedrijven buiten de EU. Volgens het hof worden de wezenlijke belangen van de Europese E85-producenten geacht niet ernstig te zijn geschaad. De Hoge Raad heeft echter Europeesrechtelijke twijfel over het begrip ‘communautaire veredelaars’. Daarom legt hij de zaak voor aan het HvJ met de volgende vraag: ‘Dient in het kader van een toetsing van de economische voorwaarden voor een regeling passieve veredeling het begrip “communautaire veredelaars” in art. 148, letter c, CDW aldus te worden uitgelegd dat daaronder mede worden verstaan communautaire producenten van grondstoffen of halffabricaten gelijk aan die welke bij het veredelingsproces als niet-communautaire goederen worden verwerkt?’

NTFR 2015/379 - Meerdere naheffingsaanslagen MRB over dezelfde periode

ECLI:NL:HR:2014:3614, datum uitspraak 19-12-2014, publicatiedatum 19-12-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende is autohandelaar en beschikt over een handelaarskenteken. Met een auto uit de bedrijfsvoorraad is op meerdere dagen gebruik gemaakt van de openbare weg zonder dat deze auto was voorzien van een handelaarskenteken. Naar aanleiding daarvan is voor elke kalenderdag waarop de schending is geconstateerd een naheffingsaanslag MRB opgelegd, telkens berekend over een periode van twaalf maanden gerekend tot de dag van de constatering (art. 69 Wet MRB), alsmede een verzuimboete van 100%. Volgens de Hoge Raad dient de naheffingsaanslag ertoe om belasting na te heffen die in de termijn van twaalf maanden voorafgaand aan de constatering, geacht wordt ten onrechte niet te zijn voldaan. Van een criminal charge in de zin van art. 6 EVRM is geen sprake. Alleen de verzuimboete dient ter bestraffing van de gepleegde overtreding, zodat van een dubbele bestraffing geen sprake is. Verder is het de inspecteur toegestaan om in één jaar in totaal zes keer een naheffingsaanslag met verzuimboete op te leggen wegens het gebruik van de openbare weg zonder handelaarskenteken. Art. 69, lid 2, Wet MRB brengt mee dat de inspecteur een naheffingsaanslag kan opleggen per kalenderdag waarop hij heeft geconstateerd dat niet aan de voorwaarden is voldaan. Aangezien sprake was van zes constateringen op verschillende kalenderdagen, stond het de inspecteur vrij om zes naheffingsaanslagen op te leggen, alle berekend over een tijdsduur van twaalf maanden.

NTFR 2015/380 - Naheffingsaanslag MRB en boete vormen geen dubbele bestraffing voor rijden zonder handelaarskenteken

ECLI:NL:HR:2014:3612, datum uitspraak 19-12-2014, publicatiedatum 19-12-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende is autohandelaar en beschikt over handelaarskentekens. Met een auto uit de bedrijfsvoorraad is gebruik gemaakt van de openbare weg zonder dat deze auto was voorzien van een handelaarskenteken. Naar aanleiding daarvan is een naheffingsaanslag MRB opgelegd, berekend over een periode van twaalf maanden gerekend tot de dag van de constatering (art. 69 Wet MRB), alsmede een verzuimboete van 100%. Volgens de Hoge Raad dient de naheffingsaanslag ertoe om belasting na te heffen die in de termijn van twaalf maanden voorafgaand aan de constatering, geacht wordt ten onrechte niet te zijn voldaan. Van een criminal charge in de zin van art. 6 EVRM is geen sprake. Alleen de verzuimboete dient ter bestraffing van de gepleegde overtreding, zodat van een dubbele bestraffing geen sprake is. Wat de verzuimboete betreft geldt dat het niet voldoen aan de voorwaarden van de handelaarsregeling, moet worden gelijkgesteld met een betalingsverzuim. Voor de naheffingsaanslag doet de Hoge Raad de zaak af, voor de boete wordt verwezen.

NTFR 2015/381 - Terechte naheffing MRB en boete wegens gebruikmaking van de weg tijdens schorsing

ECLI:NL:GHAMS:2014:4769, datum uitspraak 13-11-2014, publicatiedatum 19-11-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. J. Rolleman
Tijdens een voor het kenteken geldende schorsing is de auto van belanghebbende op de weg waargenomen. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur een naheffingsaanslag en een boete opgelegd. Het hof oordeelt dat de inspecteur het gebruik van de weg met het voertuig van belanghebbende tijdens de schorsing aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbende, op wiens naam het voor de auto opgegeven kenteken is gesteld, is als houder van het voertuig terecht als belastingplichtige aangemerkt. De omstandigheid dat hij op het moment van de waarneming in het buitenland verbleef, doet daar niet aan af. De naheffingsaanslag is dan ook terecht opgelegd. Met betrekking tot de boete oordeelt het hof dat het enkele stallen van de auto tijdens de schorsing niet voldoende is om het risico dat met het voertuig gebruik wordt gemaakt van de weg, uit te sluiten. Het hof acht de opgelegde verzuimboete passend en geboden.

NTFR 2015/382 - Aangewezen heffingsambtenaar moet ambtenaar van gemeente zijn om inspecteursbevoegdheden te kunnen uitoefenen

ECLI:NL:HR:2014:3322, datum uitspraak 21-11-2014, publicatiedatum 21-11-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
De gemeente Amsterdam heeft de directeur van Cition bv voor de heffing en invordering van de parkeerbelasting aangesteld als onbezoldigd gemeenteambtenaar en als heffingsambtenaar. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd door de directeur van Cition. De uitspraak op bezwaar is gedaan door A, de algemeen directeur van Cition. Volgens belanghebbende is de naheffingsaanslag niet rechtsgeldig opgelegd wegens onbevoegdheid van A. De Hoge Raad deelt de zienswijze van belanghebbende niet. De Hoge Raad stelt voorop dat art. 231, lid 2, letter b, Gem.w. niet uitsluit dat aanwijzing van een gemeenteambtenaar als heffingsambtenaar (met de bevoegdheden van een inspecteur) plaatsvindt door de vermelding van zijn functie. Wel moet de aangewezen persoon – hier de directeur van een bv – (bezoldigd of onbezoldigd) ambtenaar van de gemeente zijn om de in de AWR neergelegde bevoegdheden van de inspecteur te kunnen uitoefenen. Daarvan is hier sprake, aangezien in de verhouding tussen A en de gemeente Amsterdam een aanstelling van A als ambtenaar besloten ligt.

NTFR 2015/387 - Advocaat-generaal adviseert tot het stellen van prejudiciële vragen over strijdigheid van legesverordening met Dienstenrichtlijn en Machtigingsrichtlijn

ECLI:NL:PHR:2014:2238, datum uitspraak 20-11-2014, publicatiedatum 05-12-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende was op grond van een in december 2009 met de gemeente Amersfoort gesloten overeenkomst belast met de aanleg van een glasvezelnetwerk in de gemeente. Voor de aanleg van dit netwerk heeft belanghebbende, zoals voorgeschreven in de Telecommunicatiewet, instemming van B&W verzocht omtrent tijdstip, plaats en werkwijze voor de uitvoering van de benodigde onder- en bovengrondse werkzaamheden. In verband met de aan belanghebbende verleende instemmingsbesluiten zijn aan belanghebbende op grond van de legesverordening van de gemeente diverse legesnota’s opgelegd.

NTFR 2015/388 - Door bestaande huurcontracten beïnvloede prijs van complex winkelpanden vormt niet de WOZ-waarde

ECLI:NL:HR:2014:3514, datum uitspraak 05-12-2014, publicatiedatum 05-12-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende heeft op 30 juni 2010 een complex verhuurde winkelpanden gekocht voor € 16.418.053. Ter bepaling van de WOZ-waarde, naar waardepeildatum 1 januari 2010, mag volgens Hof Den Haag (NTFR 2014/1014) worden uitgegaan van deze daadwerkelijk gerealiseerde transactieprijs. De omstandigheid dat voor de winkelpanden goede, stabiele huurcontracten zijn afgesloten, die moeilijk opnieuw te realiseren zijn rondom de waardepeildatum, maakt dit volgens het hof niet anders. In cassatie houdt die beslissing geen stand. Volgens de Hoge Raad heeft het hof de strekking van art. 17, lid 2, Wet WOZ miskend. De strekking van deze bepaling brengt mee dat voor de bepaling van de WOZ-waarde niet kan worden aangesloten bij verkoopprijzen van transacties waarbij de prijsvorming is beïnvloed door bestaande huurcontracten.

NTFR 2015/390 - Bij verleende teruggaaf BPM moet heffingsrente worden vergoed vanaf tijdstip van betaling onverschuldigde BPM

ECLI:NL:HR:2014:3606, datum uitspraak 19-12-2014, publicatiedatum 19-12-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van een auto aangifte BPM gedaan. Het bezwaar tegen de voldoening is gegrond verklaard. De inspecteur heeft de voldane BPM met een bedrag van € 3254 verminderd en terugbetaald. Belanghebbende klaagt erover dat de inspecteur geen adequate rentevergoeding heeft vergoed over de tijd dat het geld ten onrechte onder zijn beheer is geweest. De Hoge Raad stelt belanghebbende in het gelijk. Het Europese doeltreffendheidsbeginsel verlangt dat in geval van terugbetaling van belasting die door een lidstaat in strijd met het recht van de Unie is geïnd, de nationale voorschriften over renteberekening niet ertoe mogen leiden dat de belastingplichtige een passende vergoeding wordt ontzegd. Volgens de Hoge Raad voldoen de rentevoet (art. 30f, lid 5, AWR) en de methode van enkelvoudige berekening (art. 30hb AWR) aan dit beginsel. Dit is anders voor de in art. 30f, lid 3, letter d, sub 2, AWR neergelegde termijn, die eerst aanvangt drie maanden na het einde van het jaar waarop de teruggaaf betrekking heeft. Naar het oordeel van de Hoge Raad brengt het doeltreffendheidsbeginsel mee dat rente moet worden vergoed over het tijdvak dat aanvangt op de dag na die van de betaling van de onverschuldigde BPM. De Hoge Raad doet de zaak zelf af.

NTFR 2015/391 - Beroep tegen fictieve weigering vijf maanden na ingebrekestelling is niet onredelijk laat

ECLI:NL:HR:2014:3607, datum uitspraak 19-12-2014, publicatiedatum 19-12-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Aan belanghebbende zijn VPB-aanslagen 1997, 2002 en 2003 opgelegd met dagtekening respectievelijk 30 maart 2004, 23 september 2006 en 24 maart 2007. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar aangetekend op respectievelijk 13 april 2004, 26 oktober 2006 en 12 april 2007. Bij brief van 22 november 2011 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld met betrekking tot het doen van uitspraken op bezwaar. Daarna is nog correspondentie gevoerd tussen belanghebbende en de inspecteur. Op 16 april 2012 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de ‘fictieve weigering’. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2014/440) oordeelde dat, nu belanghebbende na november 2011 vijf maanden heeft gewacht met het instellen van beroep tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften, het onredelijk laat is ingediend en daarom, gelet op art. 6:12 Awb, niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Die beslissing houdt in cassatie echter geen stand. Uit het dossier blijkt namelijk dat het tijdsverloop van vijf maanden verband houdt met de discussie tussen partijen over de vraag of de inspecteur toerekenbaar in verzuim was en in verband daarmee over de geldigheid van de ingebrekestelling. Aangezien de ingebrekestelling een voorwaarde is voor het kunnen instellen van beroep kan niet worden gezegd dat in dit geval met het tijdsverloop na de ingebrekestelling een onredelijke verlenging is gegeven aan de tijd die belanghebbende heeft genomen om beroep in te stellen.

NTFR 2015/392 - Van Duitsland verkregen informatie van gestolen cd-rom is rechtmatig; verdedigingsbeginsel niet geschonden

ECLI:NL:GHAMS:2014:5074, datum uitspraak 27-11-2014, publicatiedatum 09-12-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. L.E.C. Neve
De Duitse autoriteiten hebben aan Nederland spontaan inlichtingen verstrekt die afkomstig zijn van een gestolen cd-rom met informatie afkomstig van een bank in Liechtenstein. Daaruit blijkt dat belanghebbende is geregistreerd als uiteindelijk gerechtigde van een op naam van een Stiftung staande bankrekening. Belanghebbende erkent dat hij heeft beschikt over gelden op de bankrekening. In hoger beroep gaan de grieven over de al dan niet rechtmatige verkrijging van het renseignement en het al dan niet rechtmatige gebruik ervan. Belanghebbende doet een beroep op het verdedigingsbeginsel uit Sopropé. Volgens het hof is geen sprake van schending van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel.

NTFR 2015/393 - Omzetcorrecties grillrestaurant terecht

ECLI:NL:GHAMS:2014:4413, datum uitspraak 06-02-2014, publicatiedatum 05-11-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. dr. N. Djebali
Belanghebbende exploiteert een grillrestaurant. In 2002 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. De inspecteur heeft geconstateerd dat niet is voldaan aan de administratieplicht en heeft een navorderingsaanslag opgelegd met toepassing van omkering van de bewijslast. Het hof is van oordeel dat de inspecteur terecht de administratie heeft verworpen wegens een combinatie van de ernstige gebreken in de administratie en sterke fluctuaties in de brutowinstmarge. De inspecteur heeft de correcties niet willekeurig en niet onredelijk hoog vastgesteld. De schatting van de inspecteur van de belastbare winst is derhalve niet onredelijk.

NTFR 2015/394 - Correcties ter zake van gestelde verzwegen inkoopkortingen niet bewezen door inspecteur

ECLI:NL:GHARL:2014:8845, datum uitspraak 18-11-2014, publicatiedatum 28-11-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
A is directeur en grootaandeelhouder van belanghebbende. Bij de inspecteur bestaat het vermoeden dat belanghebbende en/of A beschikken over verzwegen buitenlandse bankrekeningen. De inspecteur heeft voor de jaren 2007 en 2008 de door belanghebbende aangegeven belastbare winsten gecorrigeerd met € 500.000 respectievelijk € 400.000 ter zake van verzwegen inkoopkortingen. De rechtbank heeft de inspecteur in het ongelijk gesteld. In hoger beroep stelt de inspecteur dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende de vereiste aangiften niet zou hebben gedaan. Het hof verwerpt die stelling. De inspecteur slaagt namelijk niet erin, ook niet via vermoedens, aannemelijk te maken dat belanghebbende in de jaren 2007 en 2008 inkoopkortingen heeft bedongen die niet in haar administratie zijn opgenomen. De verwijzingen naar feiten uit eerdere jaren acht het hof daartoe niet voldoende. Voor omkering en verzwaring van de bewijslast is derhalve geen plaats. De inspecteur slaagt vervolgens niet erin zijn correcties inzake de inkoopkortingen aannemelijk te maken. Het hof wijst niettemin ten overvloede nog erop dat wanneer belanghebbende de bewijslast zou hebben gehad, zij daarin zou zijn geslaagd. Belanghebbende heeft in 2007 en 2008 namelijk ter zake van de inkoopkortingen gefactureerd, de facturen zijn betaald op een Nederlandse bankrekening van belanghebbende en deze betalingen zijn in de administratie van belanghebbende verantwoord.

NTFR 2015/396 - Heffingsambtenaar verbeurt dwangsom wegens niet tijdig beslissen op bezwaar

ECLI:NL:RBZWB:2014:7343, datum uitspraak 16-10-2014, publicatiedatum 20-11-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 met annotatie van mr. P.G.J. Tiemessen
Belanghebbende heeft een WOZ-beschikking gekregen op 28 februari 2013. Op 10 april 2013 maakt belanghebbende bezwaar. Omdat nog geen uitspraak op bezwaar is gedaan, heeft belanghebbende de heffingsambtenaar op 10 januari 2014 in gebreke gesteld. Belanghebbende wordt telefonisch gehoord en op 5 februari 2014 wordt uitspraak op bezwaar gedaan. In geschil was onder meer of de heffingsambtenaar een dwangsom verbeurde wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het doen van uitspraak eind 2013 verliep. De heffingsambtenaar heeft de termijn niet verlengd en is dus terecht in gebreke gesteld. De heffingsambtenaar heeft dan twee weken de tijd om alsnog uitspraak op bezwaar te doen. Hij heeft echter pas op 5 februari 2014 uitspraak op bezwaar gedaan. Dat is twaalf dagen te laat en dus is een dwangsom verschuldigd van 12 x € 20 = € 240. De rechtbank verklaart het beroep tegen de WOZ-beschikking ongegrond.

NTFR 2015/398 - Wijziging Leidraad Invordering

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015 geschreven door mr. J.D. Schouten
De Leidraad Invordering 2008 is gewijzigd in verband met de aanpassing van de wetgeving per 1 januari 2015, waaronder het vervallen van de tenaamstellingsverplichting voor teruggaven omzetbelasting, diverse wijzigingen in de socialezekerheidswetgeving en een aantal technische aanpassingen. Tevens is het matigingstarief bij keten- en inleningsaansprakelijkheid ook van toepassing op de premies werknemersverzekeringen en Zvw (met terugwerkende kracht).

NTFR 2015/399 - Inkomsten uit patenten ter zake van Brits onderzoek toegewezen aan werkstaat VK

Aflevering 3, gepubliceerd op 15-01-2015
Belanghebbende, in 2005 inwoner van Nederland, heeft van 1990 t/m 1992 wetenschappelijk onderzoek verricht aan A in het Verenigd Koninkrijk. Hij ontving een studiebeurs van B en woonde niet in Nederland. Belanghebbende was niet bij A of B in dienstbetrekking. Belanghebbende heeft voordat zijn onderzoekswerkzaamheden aanvingen afstand gedaan van eventuele octrooien of patentrechten. Na beëindiging van de onderzoekswerkzaamheden heeft A patenten verkregen die vervolgens zijn gecommercialiseerd. Op grond hiervan heeft belanghebbende in 2005 € 133.948 van A ontvangen. De inspecteur heeft dit bedrag in de onderhavige aanslag begrepen. Volgens Hof Den Bosch (NTFR 2012/571) is sprake van row. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. Het standpunt van belanghebbende dat het heffingsrecht toekomt aan het VK heeft het hof verworpen. Dat is volgens de Hoge Raad niet correct. De Hoge Raad zet uiteen dat de betalingen door A niet kunnen worden aangemerkt als royalty’s in de zin van art. 12 van verdrag, maar als een voordeel verkregen ter zake van ‘andere werkzaamheden van zelfstandige aard’ in de zin van art. 14 van het verdrag en dat belanghebbende de werkzaamheden in het VK heeft verricht vanuit een vast middelpunt. Een en ander betekent dat de belastingheffing over de bate aan het VK is toegewezen, maar Nederland mag als woonstaat de bate in het wereldinkomen betrekken mits een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting wordt verleend.