Aflevering 9

Gepubliceerd op 2 maart 2017

NTFR 2017/530 - Dwaalspoor in de evaluatie van anbi's en sbbi's: 'City of stars, are you shining just for me' – La La Land (2016)

Aflevering 9, gepubliceerd op 02-03-2017 geschreven door dr. D. Molenaar
Op 3 juni 2016 had de Kamercommissie Financiën de staatssecretaris uitgenodigd voor een algemeen overleg op 7 september 2016 over diverse kwesties rond anbi’s en sbbi’s.Brief met kenmerk 2016D23081. Er werd een pittig lijstje met onderwerpen bijgevoegd. Staatssecretaris Wiebes liet echter op 8 juli 2016 weten het grondig te willen aanpakken en eerst de anbi- en sbbi-regeling te gaan evalueren, waardoor het overleg moest worden uitgesteld. Hij vond ook dat deze evaluatie samen moest worden gedaan met de evaluatie van de giftenaftrek die ook in 2016 gehouden zou worden. Op 9 september 2016 informeerde de staatssecretaris de Tweede Kamer verder hoe hij de evaluatie van anbi’s/sbbi’s zou aanpakken.

NTFR 2017/535 - Antwoorden op Kamervragen over DBA en onderzoek Kamer van Koophandel

Aflevering 9, gepubliceerd op 02-03-2017
De staatssecretaris reageert op vragen van Kamerlid Omtzigt naar aanleiding van het onderzoek van de Kamer van Koophandel onder zzp’ers. Uit het ‘Rapport zzp’ers en hun opdrachten’ blijkt dat 94% van de zzp’ers zich ondernemer voelt en 92% ook weet aan welke eisen ze moeten voldoen om door de Belastingdienst als ondernemer te worden aangemerkt. De staatssecretaris concludeert dat nog niet alle respondenten zich ervan bewust zijn dat het gebruik van een modelovereenkomst niet per se nodig en zeker niet verplicht is. In de communicatie en in zijn coachende rol wordt dit door de Belastingdienst opgepakt. Een van de conclusies uit het rapport is dat zzp’ers in 2016 minder of veel minder vaak dan in 2015 geconfronteerd zijn met opdrachtgevers die liever geen zzp’ers inhuren. Het aantal zzp’ers is in 2016 globaal gelijk gebleven. Verreweg het grootste deel is aan het werk. Het is echter niet bekend hoe de zzp’ers het in het vorige jaar zakelijk hebben gedaan. Dat is onbevredigend. De Belastingdienst onderzoekt op dit moment of er op basis van de btw-aangiften over 2016 conclusies zijn te trekken. De staatssecretaris gaat verder in op de onzekerheid die er is ondanks de opschorting van de handhaving van de Wet DBA tot 1 januari 2018. Die onzekerheid doet zich volgens de staatssecretaris meer voor aan de kant van de opdrachtgevers dan aan de kant van de opdrachtnemers. Hij wil die onzekerheid uiteraard zo veel mogelijk wegnemen. Daarom voert hij nog steeds gesprekken met koepels en individuele bedrijven, hebben de accountteams van de Belastingdienst een actief coachende rol en wordt voorlichting verzorgd via brancheorganisaties. Ook is naar ongeveer 550.000 oud-VAR-houders een brief gestuurd en hebben brancheorganisaties een brief ontvangen over het uitstel van de handhaving van de Wet DBA.

NTFR 2017/537 - WOB-verzoek over beleid Belastingdienst aangaande 'wegpoetsen' rekening-courant directeur-groot aandeelhouder

Aflevering 9, gepubliceerd op 02-03-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft twee stukken openbaar gemaakt die zien op het belastingvrij afboeken van een rekening-courantvordering van een vennootschap op haar directeur-grootaandeelhouder. De staatssecretaris schrijft dat er geen beleid is geformuleerd, en dat er ook geen projectgroep bestaat over dit onderwerp. Wel zijn aan de Belastingdienst een aantal handvatten gegeven door een memo die is opgesteld door een aantal medewerkers van de Belastingdienst. Deze memo is op 1 juni 2016 opgesteld en is aangekondigd via een intranetbericht. Deze beide stukken zijn openbaar gemaakt.

NTFR 2017/542 - Hospice is geen woning maar een verzorgingsinstelling

ECLI:NL:HR:2017:291, datum uitspraak 24-02-2017, publicatiedatum 24-02-2017
Aflevering 9, gepubliceerd op 02-03-2017 met annotatie van drs. W. Brink
Belanghebbende heeft in 2013 een pand in eigendom verkregen dat in 2006 als hospice is gebouwd en sindsdien als zodanig dienstdoet bij een stichting waaraan belanghebbende verhuurt. In geschil is of het hospice als een woning is aan te merken als bedoeld in art. 14, lid 2, Wet BRV, zodat het verlaagde tarief (2%) van toepassing is. Hof Amsterdam (17 maart 2016, nr. 15/00729, NTFR 2016/2102) heeft die vraag bevestigend beantwoord. De Hoge Raad casseert deze uitspraak echter. Het pand is volgens de Hoge Raad namelijk naar zijn aard bestemd om dienst te doen als een verzorgingsinstelling en kan dus niet als woning in de zin van art. 14, lid 2, Wet BRV worden aangemerkt. Dat de zorg niet in de huurprijs is inbegrepen, er geen artsen, verpleegkundigen, schoonmakers en ander gekwalificeerd personeel in dienst van belanghebbende en de stichting zijn, en dat het hospice geen ‘verpleeginrichting’ is, is niet van belang. Beslissend is de aard van het pand, gemeten naar zijn objectieve kenmerken. De contractuele relatie van de bewoners met de exploitant van het pand is daarvoor niet bepalend.

NTFR 2017/543 - Indien slechts beperkte aanpassingen nodig zijn gaat aard van woning niet verloren: stadsvilla terecht als woning aangemerkt

ECLI:NL:HR:2017:290, datum uitspraak 24-02-2017, publicatiedatum 24-02-2017
Aflevering 9, gepubliceerd op 02-03-2017 met annotatie van drs. W. Brink
Belanghebbende heeft in 2012 een pand in eigendom verkregen dat in 1895 als stadsvilla is gebouwd. Aanvankelijk werd het bewoond maar later is het als advocatenkantoor in gebruik geweest. In geschil is of sprake is van een woning in de zin van art. 14, lid 2, Wet BRV, zodat het verlaagde tarief van toepassing is. Hof Arnhem-Leeuwarden (23 februari 2016, nr. 15/00262, NTFR 2016/847) heeft die vraag bevestigend beantwoord. Bij de uitleg van het begrip woning ex art. 14, lid 2, Wet BRV stelt de Hoge Raad voorop dat daarbij niet doorslaggevend kan worden geacht het doel van de wetgever om doorstroming op de woningmarkt te bevorderen. Gelet op de aanwezige maar beperkte aanknopingspunten in de wetsgeschiedenis komt de Hoge Raad tot de conclusie dat de vraag of de verworven onroerende zaak ‘naar zijn aard voor bewoning is bestemd’, moet worden beantwoord met toepassing van een zo objectief mogelijke maatstaf, dat wil zeggen een maatstaf die zoveel mogelijk aanknoopt bij de kenmerken van het bouwwerk zelf. Dit wordt bereikt door aansluiting te zoeken bij het doel waarvoor het oorspronkelijk is ontworpen en gebouwd. Indien dat doel bewoning is geweest maar het bouwwerk nadien is verbouwd om het geschikt te maken voor een andere vorm van gebruik, kan het alleen worden geacht zijn aard van woning te hebben behouden indien niet meer dan beperkte aanpassingen nodig zijn om het weer voor bewoning geschikt te maken. Indien toepassing van deze regels niet leidt tot een duidelijke conclusie, komt mede betekenis toe aan de eisen of beperkingen die voor het (gebruik van het) bouwwerk voortvloeien uit publiekrechtelijke voorschriften. Daarvan uitgaande is de stadsvilla terecht als een woning aangemerkt.

NTFR 2017/544 - Oorspronkelijke bouwwijze is doorslaggevend voor uitleg begrip 'woning'; tandartsenpraktijk is een woning

ECLI:NL:HR:2017:294, datum uitspraak 24-02-2017, publicatiedatum 24-02-2017
Aflevering 9, gepubliceerd op 02-03-2017 met annotatie van drs. W. Brink
Belanghebbende heeft in 2014 een hoekhuis verkregen dat in 1964 is gebouwd als eengezinswoning en ook als zodanig werd gebruikt. Sinds 1982 doet het pand echter dienst als tandartsenpraktijk. De publiekrechtelijke bestemming is ‘wonen en dienstverlening’. In geschil is of sprake is van een woning in de zin van art. 14, lid 2, Wet BRV, zodat het verlaagde tarief van toepassing is. Hof Den Haag (10 juni 2016, nr. 16/00027, NTFR 2016/1758) heeft die vraag bevestigend beantwoord. Bij de uitleg van het begrip woning ex art. 14, lid 2, Wet BRV stelt de Hoge Raad voorop dat daarbij niet doorslaggevend kan worden geacht het doel van de wetgever om doorstroming op de woningmarkt te bevorderen. Gelet op de aanwezige maar beperkte aanknopingspunten in de wetsgeschiedenis komt de Hoge Raad tot de conclusie dat de vraag of de verworven onroerende zaak ‘naar zijn aard voor bewoning is bestemd’, moet worden beantwoord met toepassing van een zo objectief mogelijke maatstaf, dat wil zeggen een maatstaf die zoveel mogelijk aanknoopt bij de kenmerken van het bouwwerk zelf. Dit wordt bereikt door aansluiting te zoeken bij het doel waarvoor het oorspronkelijk is ontworpen en gebouwd. Indien dat doel bewoning is geweest maar het bouwwerk nadien is verbouwd om het geschikt te maken voor een andere vorm van gebruik, kan het alleen worden geacht zijn aard van woning te hebben behouden indien niet meer dan beperkte aanpassingen nodig zijn om het weer voor bewoning geschikt te maken. Indien toepassing van deze regels niet leidt tot een duidelijke conclusie, komt mede betekenis toe aan de eisen of beperkingen die voor het (gebruik van het) bouwwerk voortvloeien uit publiekrechtelijke voorschriften. Daarvan uitgaande is de tandartsenpraktijk terecht als een woning aangemerkt.

NTFR 2017/545 - Ingrijpend verbouwde en als kantoor in gebruik genomen stal terecht als woning aangemerkt

ECLI:NL:HR:2017:295, datum uitspraak 24-02-2017, publicatiedatum 24-02-2017
Aflevering 9, gepubliceerd op 02-03-2017 met annotatie van drs. W. Brink
Belanghebbende heeft in 2013 een voormalig agrarisch bedrijf (woongedeelte en stal) in eigendom (terug)verkregen. De stal is in 2008 en 2009 ingrijpend verbouwd op basis van een bouwtekening en een bouwvergunning voor een woonhuis, waarbij echter de indeling van de stal op enkele punten is gewijzigd ten opzichte van de bouwtekening. Het gebouw heeft niet als woning gediend, maar is meteen als kantoor in gebruik genomen met een tijdelijke vrijstelling van de gemeentelijke woonbestemming.

NTFR 2017/546 - Bij toepassing veehandelsregeling bestaat geen recht op vrijstelling voor intracommunautaire verwerving van vee

ECLI:NL:HR:2017:285, datum uitspraak 24-02-2017, publicatiedatum 24-02-2017
Aflevering 9, gepubliceerd op 02-03-2017 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Belanghebbende, een fiscale eenheid, wordt gevormd door X1 en X2 . Beide vennootschappen drijven een veehandelonderneming, X1 in Nederland en X2 in Duitsland. X2 heeft vee aan X1 geleverd waarbij vee vanuit Duitsland naar Nederland is overgebracht. Belanghebbende past de goedkeurende beleidsregel van de veehandelregeling toe. In geschil is of belanghebbende ter zake van de intracommunautaire verwervingen (icv) van vee recht heeft op de vrijstelling van art. 17e Wet OB 1968, omdat zij de veehandelregeling toepast. Hof Arnhem-Leeuwarden (7 mei 2015, nr. 12/00313, NTFR 2015/1620) heeft die vraag ontkennend beantwoord. De Hoge Raad is het daarmee eens. De in Nederland verrichte leveringen van vee met toepassing van de veehandelregeling kunnen namelijk niet als vrijgestelde leveringen ex art. 17e Wet OB 1968 worden beschouwd. Voorts doet belanghebbende vergeefs een beroep op het arrest VDP Dental van het HvJ. De betekenis van dat arrest strekt voor de icv niet verder dan toepassing van art. 140 Btw-richtlijn. Die bepaling ziet uitsluitend op vrijstellingen die een lidstaat in overeenstemming met de Btw-richtlijn ter zake van binnenlandse leveringen in zijn nationale wetgeving heeft opgenomen. Redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is dat de Btw-richtlijn een lidstaat niet ertoe verplicht om een icv in strijd met de Btw-richtlijn buiten de heffing van omzetbelasting te laten wanneer die lidstaat bij wijze van buitenwettelijke goedkeuring de binnenlandse levering van hetzelfde goed – in afwijking van de Btw-richtlijn – buiten de heffing van omzetbelasting laat.

NTFR 2017/550 - British Film Institute: btw-vrijstelling voor culturele diensten heeft geen rechtstreekse werking

Aflevering 9, gepubliceerd op 02-03-2017 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
British Film Institute (BFI) is een culturele instelling zonder winstoogmerk met als doel het bevorderen van de film in het Verenigd Koninkrijk. Tegen vergoeding verleent BFI het recht op toegang tot filmvertoningen. In de Britse wetgeving is de vrijstelling voor culturele diensten pas per 1 juni 1996 geïmplementeerd. BFI heeft teruggaaf verzocht van de tot 1 juni 1996 over haar dienstverlening afgedragen btw. In geding is de rechtstreekse werking van de btw-vrijstelling voor culturele diensten. De verwijzende rechter vraagt aan het HvJ of de bewoordingen ‘bepaalde culturele diensten’ voldoende nauwkeurig zijn om aan de genoemde btw-vrijstelling rechtstreekse werking toe te kennen.

NTFR 2017/553 - Advocaat-generaal stelt voor prejudiciële vragen te stellen over afschaffen vrijstelling kolenbelasting

ECLI:NL:PHR:2017:27, datum uitspraak 01-02-2017, publicatiedatum 02-02-2017
Aflevering 9, gepubliceerd op 02-03-2017 met annotatie van mr. B.S. Kats
In deze zaken gaat het om de heffing van kolenbelasting ter zake van de invoer in Nederland van kolen uit Rusland, Colombia en Zuid-Afrika, die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit. In beginsel is deze invoer op grond van art. 14, lid 1, onderdeel a, eerste volzin, Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003, PB L 283, blz. 51-70 (hierna: de Richtlijn) vrijgesteld van belasting. Uit milieubeleidsoverwegingen is het de lidstaten evenwel op grond van de tweede volzin van genoemd artikelonderdeel toegestaan (toch) belasting te heffen. Nederland heeft met ingang van 1 januari 2013 van deze mogelijkheid gebruikgemaakt en de vrijstelling voor kolen die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit afgeschaft. Tot 1 januari 2013 was de vrijstelling opgenomen in art. 44, lid 2, Wbm.

NTFR 2017/554 - Besluit vermindering verhuurderheffing 2014 aangepast

Aflevering 9, gepubliceerd op 02-03-2017
Minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft het Besluit vermindering verhuurderheffing 2014 gewijzigd. Aanleiding is de Wet tot wijziging van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II naar aanleiding van de evaluatie van de verhuurderheffing. In het besluit zijn de volgende bepalingen opgenomen:

NTFR 2017/555 - Aanslag afvalstoffenheffing is opgelegd na intrekking verordening zodat wettelijke grondslag voor aanslag ontbreekt

ECLI:NL:HR:2017:289, datum uitspraak 24-02-2017, publicatiedatum 24-02-2017
Aflevering 9, gepubliceerd op 02-03-2017 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is op 28 februari 2014 door de gemeente Rijnwaarden aangeslagen voor de afvalstoffenheffing 2013. De Verordening afvalstoffenheffing 2013 van die gemeente is echter per 1 januari 2014 ingetrokken zonder in een overgangsregeling te voorzien. Sinds 1 januari 2014 geldt de Verordening afvalstoffenheffing 2014. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (26 januari 2016, nr. 15/00250, NTFR 2016/856) is de aanslag ten onrechte opgelegd, nu deze niet berust op een wettelijke grondslag. Dat de materiële belastingschuld is ontstaan bij het begin van het kalenderjaar 2013, laat onverlet dat de aanslag dient te berusten op een verordening die verbindend is op het tijdstip waarop de aanslag wordt opgelegd. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof.

NTFR 2017/556 - Oppervlakte van gehele terras mag in heffing precariobelasting worden betrokken

ECLI:NL:HR:2017:257, datum uitspraak 17-02-2017, publicatiedatum 17-02-2017
Aflevering 9, gepubliceerd op 02-03-2017 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende heeft een horecaterras op openbare grond. De heffingsambtenaar heeft ter zake aanslagen precariobelasting opgelegd. De heffingsmaatstaf is een vast bedrag per jaar per m2. Daarbij is de ruimte tussen het terrasmeubilair, met inbegrip van gangpaden, mede in de heffing betrokken. Volgens Hof Amsterdam (10 maart 2016, nrs. 14/00768 t/m 14/00771, NTFR 2016/1004) is dat terecht. Ook de Hoge Raad is van oordeel dat de Gemeentewet of enig rechtsbeginsel niet eraan in de weg staat dat in een belastingverordening een andere, ruimere heffingsmaatstaf voor de precariobelasting wordt neergelegd dan de oppervlakte van de grond die in beslag wordt genomen door een daarop geplaatst voorwerp.

NTFR 2017/561 - Bij zeer gering financieel belang (niet meer dan € 15) geen schadevergoeding bij overschrijding redelijke termijn

ECLI:NL:HR:2017:292, datum uitspraak 24-02-2017, publicatiedatum 24-02-2017
Aflevering 9, gepubliceerd op 02-03-2017 met annotatie van mr. M.B. Weijers
In een WOZ-procedure is de redelijke termijn overschreden. Omdat het financiële belang van de procedure minder bedraagt dan € 200, heeft Hof Den Bosch (18 maart 2016, nrs. 12/00796, NTFR 2016/1708 en 12/00797, NTFR 2016/1709) geen vergoeding van immateriële schade toegekend. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. In HR 29 november 2013, nr. 12/04301, NTFR 2014/316 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er bij een zeer gering financieel belang geen reden is voor enige vergoeding. In het onderhavige arrest overweegt de Hoge Raad dat daarvan sprake is als het belang niet meer beloopt dan € 15. Nu in dit geval het belang groter is, is er geen sprake van een zeer gering financieel belang, zodat een vergoeding moet worden toegekend. De Hoge Raad stelt zelf de schadevergoeding vast.

NTFR 2017/562 - Gebruik ANPR-foto’s zonder precieze wettelijke grondslag levert schending privacy op

ECLI:NL:HR:2017:286, datum uitspraak 24-02-2017, publicatiedatum 24-02-2017
Aflevering 9, gepubliceerd op 02-03-2017 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
Aan belanghebbende is door zijn werkgever een auto ter beschikking gesteld. Belanghebbende heeft verklaard dat hij niet meer dan 500 privékilometers per jaar met die auto rijdt. Mede aan de hand van foto’s die zijn gemaakt met camera’s van het KLPD met Automatic Number Plate Recognition (ANPR) heeft de inspecteur geconcludeerd dat de rittenregistratie van belanghebbende niet juist is. In geschil is of de inspecteur gebruik mag maken van de met de camera’s vergaarde informatie. Volgens het hof (o.a. Hof Den Bosch 27 maart 2015, nrs. 13/00800 en 13/00801, NTFR 2015/1217) kan voor de inmenging in de persoonlijke levenssfeer van belanghebbende een wettelijke grondslag worden gevonden in art. 55 AWR, zodat deze gegevens mogen worden gebruikt. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Het verzamelen, vastleggen, bewaren en gebruiken van ANPR-gegevens raakt het privéleven van de betrokkenen. Daarvoor is op grond van art. 8 EVRM een voldoende precieze wettelijke grondslag vereist. In art. 55 AWR kan een dergelijke precieze grondslag niet worden gevonden. Of de ANPR-gegevens nu met of zonder tussenkomst van het KLPD zijn verkregen, is daarvoor niet relevant. De inspecteur beschikt dus over ANPR-gegevens zonder de vereiste wettelijke grondslag. Verwijzing moet volgen om te beoordelen of belanghebbende het bewijs heeft geleverd dat de auto minder dan 500 privékilometers heeft gereden, zonder daarbij acht te slaan op de ANPR-gegevens.

NTFR 2017/570 - Ontslaguitkering valt onder louter Nederlands recht en niet onder belastingverdrag met Verenigde Staten

ECLI:NL:PHR:2017:25, datum uitspraak 18-01-2017, publicatiedatum 03-02-2017
Aflevering 9, gepubliceerd op 02-03-2017 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
B is, na jarenlang een dienstbetrekking in de Verenigde Staten te hebben vervuld, in Nederland komen wonen. Vervolgens is aan hem een ontslagvergoeding betaald, die in 2012 is ondergebracht in de daartoe opgerichte stamrecht-bv (belanghebbende). Daarbij is gebruikgemaakt van de toen geldende stamrechtvrijstelling. Het stamrechtkapitaal is in 2014 in één keer uitgekeerd. In sprongcassatie is in geschil de toedeling van de heffingsbevoegdheid over deze uitkering ineens onder het belastingverdrag Nederland-Verenigde Staten 1992 (hierna: Verdrag).

NTFR 2017/571 - Nederlands heffingsrecht over als lijfrente kwalificerende ontslagvergoeding

ECLI:NL:PHR:2017:26, datum uitspraak 18-01-2017, publicatiedatum 03-02-2017
Aflevering 9, gepubliceerd op 02-03-2017 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Aan belanghebbende is een ontslagvergoeding betaald in de vorm van een recht op periodieke uitkeringen. Dit recht is ondergebracht in een stamrecht-bv. Het geschil spitst zich toe op de vraag of een door de stamrecht-bv gedane periodieke uitkering in Nederland belastbaar is of niet.

NTFR 2017/573 - Antwoorden op Tweede Kamervragen over bericht 'Geef grenswerkers belastingkorting'

Aflevering 9, gepubliceerd op 02-03-2017
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoordt Tweede Kamervragen over het bericht ‘Geef grenswerkers belastingkorting’ van de gedeputeerden voor Economie van enkele provincies. Aanleiding voor het bericht is het op 30 januari 2017 gepubliceerde rapport van het Actieteam Grensoverschrijdende Economie en Arbeid. Dit rapport en de aanbiedingsbrief hiervan aan de Tweede Kamer hebben we eveneens als brondocument opgenomen. In de antwoorden komen diverse fiscale en niet-fiscale aspecten van het werken over de grens (kort) aan de orde. Zo wordt aangegeven dat het kabinet en de grensregio’s met betrekking tot de fiscale verschillen en de verschillen in socialeverzekeringsstelsels tussen Nederland, België en Duitsland, fors inzetten op het optimaliseren van de informatievoorziening voor grenswerkers, zodat de verschillen inzichtelijk worden. Wel is van belang dat generieke negatieve effecten van verschillen worden verzacht. In dit kader wordt gewezen op de in de relatie met België en Duitsland geldende compensatieregelingen in de inkomstenbelasting. Een Nederlandse expatregeling in de loon- of inkomstenbelastingsfeer zal geen effect hebben op grensarbeiders die werkzaam zijn in een ander land en alleen in dat werkland belasting op arbeid betalen.

NTFR 2017/574 - Motie Tweede Kamer over Nederlandse inzet bij publieke country-by-country reporting aangenomen

Aflevering 9, gepubliceerd op 02-03-2017
De Tweede Kamer heeft op 23 februari 2017 een motie van het lid Merkies c.s. aangenomen over de Nederlandse inzet bij het voorstel van de EU voor publieke country-by-country reporting door multinationale ondernemingen over de behaalde winst en de betaalde winstbelasting. In dit voorstel moeten de gegevens van de meeste derde landen niet op individueel maar op geaggregeerd niveau worden weergegeven. De motie verzoekt de regering als inzet in de Europese onderhandelingen over publieke country-by-country reporting niet te kiezen voor een alternatief voorstel op basis van ‘pas toe of leg uit’, maar de stelling in te nemen dat publieke country-by-country reporting betrekking moet hebben op álle landen waarin een onderneming actief is.