Aflevering 32-33

Gepubliceerd op 15 augustus 2019

NTFR 2019/1991 - De earningsstripping regeling in strijd met de vrijheid van vestiging

Aflevering 32-33, gepubliceerd op 15-08-2019 geschreven door mr. dr. J.J. van den Broek
De in 2016 aangenomen Europese antibelastingontwijkingsrichtlijn 2016/1164 (ATAD1) is en blijft een merkwaardige richtlijn. De richtlijn is ingegeven om belastingontwijking in de EU tegen te gaan, en dat zou alleen kunnen gebeuren door een EU-brede fiscale richtlijn. Als we echter naar de diverse maatregelen van de richtlijn kijken, dan valt op dat de meeste maatregelen al bestonden in diverse EU-lidstaten voordat de richtlijn was ingevoerd. Zo kende twee derde van de EU-lidstaten al een exitheffing. Diverse lidstaten kenden al in een of andere vorm een algemene antimisbruikregeling, zoals bij ons het leerstuk van fraus legis. CFC-wetgeving bestond ook al in meerdere EU-lidstaten, en hetzelfde geldt voor de earningsstrippingregeling. Hieruit blijkt dat voor de invoering van dergelijke maatregelen geen enkele afstemming tussen EU-lidstaten nodig is. Er kan dan ook worden getwijfeld aan de noodzaak van de huidige Europese antibelastingontwijkingsrichtlijn. Dit ligt in principe anders waar het hybride mismatches betreft. Hybride mismatches worden veroorzaakt door een afwijkende fiscale kwalificatie van bepaalde rechtsvormen of financieringsvormen tussen verschillende lidstaten, en deze kunnen bij uitstek worden opgelost door in onderlinge afstemming tot eenzelfde kwalificatie te komen, zodat enkelvoudige heffing wordt zekergesteld en zowel belastingontwijking als dubbele belastingheffing wordt voorkomen. Politici hebben in ATAD1 echter gekozen voor de bottebijlmethode. Geen onderlinge afstemming over de kwalificatie van rechtsvormen en structuren, maar het wegnemen van fiscale voordelen in een van de betrokken lidstaten. Grondslagerosie wordt hiermee weliswaar voorkomen, maar dubbele belastingheffing niet. De fiscale kwalificatie door de betrokken lidstaten wordt ten principale niet op elkaar afgestemd. Dit is niet alleen een gemiste kans, maar het roept ook de vraag op waarom een richtlijn in het leven moet worden geroepen voor maatregelen die lidstaten ook eenzijdig kunnen invoeren.

NTFR 2019/1992 - Kabinet past familierecht aan, staatssecretaris analyseert fiscale gevolgen

Aflevering 32-33, gepubliceerd op 15-08-2019
Het kabinet neemt maatregelen om het familierecht beter te laten aansluiten bij ontwikkelingen in de samenleving. In de brief aan de beide Kamers reageert het kabinet op de aanbevelingen uit het rapport ‘Kind en ouder in de 21e eeuw’ van de Staatscommissie Herijking ouderschap op het terrein van juridisch meerouderschap, meerpersoonsgezag en draagmoederschap. Er komt een procedure voor draagmoederschap, een register met informatie over de biologische afstamming van kinderen en een regeling voor deelgezag voor opvoeders. Zo wordt ingespeeld op nieuwe gezinsvormen. Het kabinet zal in zijn afweging voor aanpassing van het familierecht ook de consequenties betrekken van een mogelijke regeling voor bestaande stelsels zoals de fiscaliteit, de sociale zekerheid, de zorg, basisregistraties en uitvoeringsdiensten. Een analyse van de staatssecretaris van Financiën met de fiscale consequenties en de gevolgen voor toeslagen is als bijlage bij de brief gevoegd.

NTFR 2019/1993 - Publicatie Europese Richtlijn digitalisering oprichting en inschrijving kapitaalvennootschappen

Aflevering 32-33, gepubliceerd op 15-08-2019
Op 11 juli 2019 is in het Publicatieblad van de Europese Unie de Europese Richtlijn digitalisering oprichting en inschrijving van kapitaalvennootschappen gepubliceerd (Richtlijn 2019/1151 tot wijziging van Richtlijn 2017/1132 met betrekking tot het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht). Op grond van de richtlijn moeten lidstaten het mogelijk maken dat bepaalde kapitaalvennootschappen langs digitale weg kunnen worden opgericht. In Nederland gaat het in ieder geval om bv’s. De uiterste implementatietermijn is 1 augustus 2021.

NTFR 2019/1998 - WOB-verzoek dividendstripping

Aflevering 32-33, gepubliceerd op 15-08-2019 geschreven door drs. F.W.G. Kam
Op 10 mei 2019 heeft de minister van Financiën het tweede deelbesluit ter zake van een WOB-verzoek over, kort gezegd, dividendstripping door middel van bijvoorbeeld cum/ex-transacties gepubliceerd. De gevraagde informatie wordt deels openbaar gemaakt. Onder verwijzing naar de inmiddels bij WOB-verzoeken gebruikelijke weigeringsgronden is een groot deel van de stukken weggelakt.

NTFR 2019/1999 - Actualisering verzamelbesluit dividendbelasting

Aflevering 32-33, gepubliceerd op 15-08-2019 geschreven door drs. F.W.G. Kam
Met datum 14 juni 2019 heeft de staatssecretaris van Financiën een update van het verzamelbesluit dividendbelasting (het Besluit) gepubliceerd. Ten opzichte van het, hierbij ingetrokken, oude verzamelbesluit dividendbelasting (besluit van 25 april 2016, nr. DGB2016/1731M, Stcrt. 2016, 22561, (NTFR 2016/1236) , bevat het Besluit een nieuwe goedkeuring (bij inkoop van aandelen door beursfondsen) en diverse, met name tekstuele, aanpassingen en verduidelijkingen. Daarnaast zijn de bepalingen over zekerheid vooraf en bindend advies door het APA/ATR-team vanwege de ontwikkelingen in verband met ‘internationale rulings’, (NTFR 2019/1382) , geschrapt.

NTFR 2019/2001 - Ik-oma-testament; waarde van door kleinkinderen verkregen vorderingen berekend voor surplus verkrijging

ECLI:NL:PHR:2019:544, datum uitspraak 22-05-2019, publicatiedatum 26-07-2019
Aflevering 32-33, gepubliceerd op 15-08-2019 met annotatie van mr. D. van Beelen
De op 1 maart 1996 overleden grootmoeder van belanghebbenden had een zogenoemd ‘ik-oma-testament’ opgesteld. Op grond van dat testament waren haar twee kinderen haar erfgenamen. Een van die kinderen is de huidige erflaatster, de tante van belanghebbenden, overleden op 11 januari 2014. Op grond van het testament van de oma zijn aan de kleinkinderen, waaronder belanghebbenden, gelegateerd onvoorwaardelijke vorderingen ten laste van de kinderen van oma, waaronder de erflaatster, opeisbaar bij overlijden van erflaatster.

NTFR 2019/2002 - Internetconsultatie Rangschikkingsbesluit NSW

Aflevering 32-33, gepubliceerd op 15-08-2019 geschreven door mr. M.E. Kastelein
Van 8 juli tot 19 augustus is op https://www.internetconsultatie.nl/nsw van de aanpassing van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 in consultatie. Het besluit tot wijziging van het Rangschikkingsbesluit NSW werkt de aanbevelingen van de evaluatie NSW en de kabinetsreactie daarop uit in een nieuwe regeling. De beoogde inwerkingtreding van de wijzigingen is 1 januari 2021.

NTFR 2019/2006 - Maximale parkeerbelasting in 2020 vastgesteld op € 64,50

Aflevering 32-33, gepubliceerd op 15-08-2019
De maximum naheffingsaanslag parkeerbelasting wordt voor het kalenderjaar 2020 verhoogd tot € 64,50. Deze verhoging van art. 3, lid 1, Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen volgt uit de jaarlijkse aanpassing aan de hand van de consumentenprijsindex. Het nieuwe maximum geldt vanaf 1 januari 2020. Het tarief voor 2019 is € 62,70. De kosten verbonden aan het opleggen en innen van de naheffing zullen per gemeente verschillen. Het gaat om de kosten die gemeenten ten hoogste aan een belastingplichtige in rekening mogen brengen voor het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De in rekening te brengen kosten zijn gemaximeerd, om te voorkomen dat de kosten van een minder efficiënte aanpak door gemeenten worden afgewenteld op de belastingplichtige. Het verhogen van het maximumbedrag hoeft dan ook niet automatisch te leiden tot verhoging van het tarief tot het maximumbedrag.

NTFR 2019/2013 - Bezwaarschrift is volgens A-G IJzerman tijdig via e-mail dienst Print en Verzend van PostNL verzonden

ECLI:NL:PHR:2019:703, datum uitspraak 26-06-2019, publicatiedatum 02-08-2019
Aflevering 32-33, gepubliceerd op 15-08-2019 met annotatie van mr. J.W. Bosman
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, verzonden op 17 januari 2017. De bezwaartermijn van zes weken eindigde op 28 februari 2017. In geschil is of belanghebbende tijdig zijn bezwaarschrift verzonden heeft. Belanghebbende heeft gesteld het bezwaarschrift op 4 februari 2017 te hebben verzonden, terwijl de heffingsambtenaar ontkent het bezwaarschrift binnen de bezwaartermijn te hebben ontvangen. Belanghebbende heeft voor de verzending van zijn bezwaarschrift gebruik gemaakt van een door het bedrijf Koninklijke PostNL B.V. aangeboden dienst, inhoudende dat dit bedrijf door een klant per e-mail aangeleverde stukken print, in een envelop doet, frankeert en laat verzenden. Wegens het uitblijven van een uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende op 30 december 2017, als ontvangen op 3 januari 2018, de heffingsambtenaar in gebreke gesteld en verzocht om een uitspraak op bezwaar binnen veertien dagen; met verzoek om vaststelling van een dwangsom bij voortdurend in gebreke blijven. De heffingsambtenaar heeft daarentegen gesteld geen bezwaarschrift te hebben ontvangen en heeft belanghebbende verzocht, als bewijsmiddel, een kopie van het bezwaarschrift en een ontvangstbevestiging over te leggen. De gemachtigde van belanghebbende heeft vervolgens aan de heffingsambtenaar ten eerste een kopie van het bezwaarschrift en de machtiging tot vertegenwoordiging overgelegd. Ten tweede is ten behoeve van bewijs van daadwerkelijke en tijdige verzending van het bezwaarschrift overgelegd een bevestiging van aanbieding per e-mail aan de digitale dienst Print en Verzend van PostNL van een document van twee pagina’s op 4 februari 2017 met omschrijving Bezwaarschrift [0001] en met als geadresseerde de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag.

NTFR 2019/2014 - Wetsvoorstel Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer ingediend bij Tweede Kamer

Aflevering 32-33, gepubliceerd op 15-08-2019
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft het wetsvoorstel ‘Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer’ (Wet digitale overheid, WDO) ingediend bij de Tweede Kamer. De Wet digitale overheid heeft als doel het regelen van het veilig en betrouwbaar kunnen inloggen voor Nederlandse burgers en bedrijven bij de (semi-)overheid. Met veilig en betrouwbaar inloggen wordt bedoeld dat burgers elektronische identificatiemiddelen (eID) krijgen met een hogere mate van betrouwbaarheid dan het huidige DigiD. Deze identificatiemiddelen geven publieke dienstverleners meer zekerheid over iemands identiteit. De wet stelt daarnaast open standaarden verplicht. Hiermee implementeert Nederland de EU richtlijn over toegankelijkheid van overheidswebsites en -apps.

NTFR 2019/2015 - Heffing over liquidatie-uitkering bv aan inwoner België is niet discriminatoir en niet in strijd met vrije kapitaalverkeer

ECLI:NL:HR:2019:1019, datum uitspraak 21-06-2019, publicatiedatum 21-06-2019
Aflevering 32-33, gepubliceerd op 15-08-2019 met annotatie van mr. F. van Horzen
Belanghebbende, die sinds 1992 in België woont, hield tot in 2006 een 25,5%-belang in een in Nederland gevestigde bv. De bv is in 2006 ontbonden. Zij heeft in dat jaar liquidatie-uitkeringen gedaan aan belanghebbende. De inspecteur heeft de liquidatie-uitkeringen bij belanghebbende op grond van het Verdrag Nederland-België belast tegen 15%. Hof Den Bosch (19 april 2018, nr. 16/03902, NTFR 2018/2012) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Volgens het hof handelt de inspecteur niet in strijd met de vrijheid van kapitaalverkeer ex art. 63 VWEU. De Hoge Raad is het daarmee eens. De stelling van belanghebbende dat België niet een vrijstelling maar een beperkte verrekening ter voorkoming van dubbele belasting verleent, faalt ook volgens de Hoge Raad. Voor de motivering van beide onderdelen verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van A-G Niessen in deze zaak (NTFR 2019/764). Belanghebbende stelt verder dat een verboden discriminatie plaatsvindt van een inwoner van België die ab-houder is van een in Nederland gevestigde vennootschap (Belgische aanmerkelijkbelanghouder) en die een liquidatie-uitkering van die vennootschap ontvangt, ten opzichte van een Belgische ab-houder die zijn aandelen vervreemdt. Volgens de Hoge Raad verschillen deze gevallen echter. Bij een vervreemding gaan de verkochte aandelen namelijk over van het vermogen van de vervreemder naar het vermogen van een ander, terwijl bij een liquidatie de vennootschap wordt ontbonden en door een liquidatie-uitkering haar reserves aan de aandeelhouders worden uitgekeerd. Dat verschil heeft tot gevolg dat na vervreemding de Nederlandse belastingclaim op de in de aandelen besloten liggende reserves behouden blijft. Deze claim kan worden geëffectueerd doordat dividenduitkeringen door de vennootschap blijven vallen onder art. 10 van het Verdrag. Bij liquidatie van de vennootschap daarentegen vervalt de Nederlandse belastingclaim op de in de aandelen besloten liggende reserves en wordt die claim geldend gemaakt door heffing over de desbetreffende liquidatie-uitkering waarin die reserves zijn begrepen. In een situatie als deze, waarin de aandeelhouder de laatste tien jaren niet inwoner van Nederland is geweest, komt het dus bij een liquidatie-uitkering tot heffing. Dat zou in die situatie niet het geval zijn indien de aandelen in de vennootschap zouden worden verkocht. Een dergelijke vervreemding valt buiten het bereik van art. 13, par. 5, van het Verdrag (en dus binnen het bereik van art. 13, par. 4, van het Verdrag).

NTFR 2019/2016 - EC daagt Spanje voor HvJ wegens opleggen van onevenredig zware sancties bij niet-melden van buitenlandse activa

Aflevering 32-33, gepubliceerd op 15-08-2019 geschreven door mr. A.L. Faber LLM
De Europese Commissie heeft besloten Spanje voor het HvJ te dagen omdat het onevenredig zware sancties oplegt aan Spaanse belastingplichtigen die activa in andere EU- of EER-landen niet hebben gemeld (‘Modelo 720’). Momenteel verlangt Spanje van ingezeten belastingplichtigen dat zij informatie verstrekken over de activa die zij in het buitenland aanhouden. Hieronder vallen onroerende goederen, bankrekeningen en financiële activa. Voor het niet tijdig of niet volledig indienen van deze informatie gelden zwaardere sancties dan voor soortgelijke overtredingen in een zuiver binnenlandse situatie, die zelfs de waarde van de in het buitenland aangehouden activa kunnen overschrijden. De Commissie acht dergelijke sancties voor onjuiste of laattijdige nakoming van deze wettelijke informatieplicht onevenredig en discriminerend. Hierdoor kunnen bedrijven en particulieren worden weerhouden van grensoverschrijdende investeringen of mobiliteit op de eengemaakte markt. Deze bepalingen zijn bijgevolg onverenigbaar met de fundamentele vrijheden van de EU, zoals het vrije verkeer van personen, het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging, het vrij verrichten van diensten en het vrije verkeer van kapitaal.

NTFR 2019/2065 - Geen recht op proceskostenvergoeding voor belanghebbende die proceshandelingen feitelijk zelf heeft verricht

ECLI:NL:GHAMS:2019:2494, datum uitspraak 18-07-2019, publicatiedatum 31-07-2019
Aflevering 32-33, gepubliceerd op 15-08-2019
In beroep is de WOZ-waarde verminderd. In hoger beroep vordert de gemachtigde namens belanghebbende een proceskosten-, reiskosten- en schadevergoeding. Het hof oordeelt dat nu belanghebbende de proceshandelingen feitelijk zelf heeft verricht, er geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Belanghebbende heeft geen recht heeft op vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ook het verzoek om reiskosten en het verzoek om schadevergoeding is terecht afgewezen.