NTFR 2019/2078 - Toepassing van art. 10a VPB 1969 op schulden binnen fiscale eenheid: ellendig maar niet krankzinnig
Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019 geschreven door prof. dr. O.C.R. MarresMet terugwerkende kracht tot 1 januari 2018 is het regime van de fiscale eenheid aangepast om het in overeenstemming te brengen met het EU-recht. Aan art. 15 Wet VPB 1969 is een zestiende lid toegevoegd dat bepaalt dat onder andere art. 10a Wet VPB 1969 wordt toegepast als ware er geen fiscale eenheid. Volgens de wetsgeschiedenis betekent dit dat art. 10a Wet VPB 1969 ook moet worden toegepast op schuldverhoudingen binnen fiscale eenheid (interne schulden). Die opvatting heeft veel kritiek gekregen.Zie bijvoorbeeld P.W.H. van den Heuvel en A.W. Hofman, ‘Spoedreparatie fiscale eenheid en interne 10a-leningen’, WFR 2019/117, p. 696, en de aldaar in voetnoot 3 vermelde literatuur. Voor een deel is de kritiek begrijpelijk: het is twijfelachtig of toepassing van art. 10a Wet VPB 1969 op interne schulden noodzakelijk is. Een deel van de kritiek ziet op de ongerijmde uitkomsten van toepassing van art. 10a Wet VPB 1969.Bijvoorbeeld dat rekening zou moeten worden gehouden met hypothetische motieven en fictieve compenserende heffing (bij de tegenbewijsregeling van het derde lid). Ik ben van opvatting dat deze kritiek grotendeels onterecht is, omdat zij veelal uitgaat van een verkeerd begrip van het gevolg van art. 15, lid 16, Wet VPB 1969. Dat licht ik hieronder toe. Eerst ga ik nog kort in op de vraag of art. 10a Wet VPB 1969 überhaupt moet worden toegepast op interne schulden.