Aflevering 34-35

Gepubliceerd op 29 augustus 2019

NTFR 2019/2078 - Toepassing van art. 10a VPB 1969 op schulden binnen fiscale eenheid: ellendig maar niet krankzinnig

Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019 geschreven door prof. dr. O.C.R. Marres
Met terugwerkende kracht tot 1 januari 2018 is het regime van de fiscale eenheid aangepast om het in overeenstemming te brengen met het EU-recht. Aan art. 15 Wet VPB 1969 is een zestiende lid toegevoegd dat bepaalt dat onder andere art. 10a Wet VPB 1969 wordt toegepast als ware er geen fiscale eenheid. Volgens de wetsgeschiedenis betekent dit dat art. 10a Wet VPB 1969 ook moet worden toegepast op schuldverhoudingen binnen fiscale eenheid (interne schulden). Die opvatting heeft veel kritiek gekregen.Zie bijvoorbeeld P.W.H. van den Heuvel en A.W. Hofman, ‘Spoedreparatie fiscale eenheid en interne 10a-leningen’, WFR 2019/117, p. 696, en de aldaar in voetnoot 3 vermelde literatuur. Voor een deel is de kritiek begrijpelijk: het is twijfelachtig of toepassing van art. 10a Wet VPB 1969 op interne schulden noodzakelijk is. Een deel van de kritiek ziet op de ongerijmde uitkomsten van toepassing van art. 10a Wet VPB 1969.Bijvoorbeeld dat rekening zou moeten worden gehouden met hypothetische motieven en fictieve compenserende heffing (bij de tegenbewijsregeling van het derde lid). Ik ben van opvatting dat deze kritiek grotendeels onterecht is, omdat zij veelal uitgaat van een verkeerd begrip van het gevolg van art. 15, lid 16, Wet VPB 1969. Dat licht ik hieronder toe. Eerst ga ik nog kort in op de vraag of art. 10a Wet VPB 1969 überhaupt moet worden toegepast op interne schulden.

NTFR 2019/2079 - NOB reageert op Internetconsultatie Rangschikkingsbesluit NSW 1928

Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019
Op de sluitingsdatum van de internetconsultatie over het Rangschikkingsbesluit NSW heeft de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) een reactie gegeven op de consultatie. Hoewel het doel van de wijziging van het besluit mede zou zijn een effectievere inzet van deze fiscale faciliteit, komt dit naar de mening van de NOB niet uit de verf. Met name vraagt de Orde – met een verwijzing naar het arrest inzake de toepassing bij onderbedelingsvorderingen (HR 27 november 2009, nr.08/01410, (NTFR 2009/2619)) – aandacht voor de invorderingsvrijstelling van de erf- en schenkbelasting. Daarnaast gaat de Orde in de reactie in op een aantal geconstateerde knelpunten rond de definities van de buitenplaatsen en natuurterreinen. Het feit dat de fiscale faciliteiten pas genoten kunnen worden nadat de aan de landbouw onttrokken gronden omgezet zijn in natuurterreinen, leidt er toe dat (naast het mislopen van de vrijstelling overdrachtsbelasting) ook het onderscheid tussen landbouwgronden waarop houtopstanden worden ontwikkeld en landbouwgronden waarop natuurterreinen worden ontwikkeld, weer herleefd. Verder vraagt de Orde aandacht voor de positie van golfterreinen, de omzoming van landbouwgronden en de voorwaarden om kampeerterreinen te kunnen rangschikken onder de NSW. De overgangsregeling zoals thans opgenomen in het voorstel kan, naar de mening van de Orde, verder worden aangevuld met een generaal pardon voor de genoten fiscale faciliteiten waarop de instandhoudingsplicht rust. Dat generaal pardon zou alleen moeten gelden voor de vrijstelling van overdrachtsbelasting en de invorderingsvrijstelling van schenkbelasting voor verkrijgingen krachtens koop of schenking waarvan de akte van levering/schenking is gepasseerd voor 8 juli 2019 (de datum dat het concept-besluit openbaar is geworden) en voor de invorderingsvrijstelling van erfbelasting voor erfrechtelijke verkrijgingen van voor 1 januari 2021 (de datum dat het nieuwe Rangschikkingsbesluit van kracht wordt).

NTFR 2019/2081 - WOB-besluit over de behandeling van bezwaren inkomensheffing tegen bestuurlijke dwangsommen

Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019
De Belastingdienst heeft een WOB-verzoek behandeld waarin is verzocht een memo te overleggen over de behandeling van bezwaren inkomensheffing tegen bestuurlijke dwangsommen. De memo heeft betrekking op het arrest van de Hoge Raad waarin is bepaald dat een bestuursrechtelijke dwangsom geen loon voor de loonbelasting vormt (HR 15 februari 2019, nrs. 18/01914, 18/01915 en 18/01920, (NTFR 2019/414)). Dit arrest ziet op de loonheffingen. De memo is een aanvullende instructie voor de afhandeling van bezwaarschriften tegen de inkomensheffing.

NTFR 2019/2082 - WOB-besluit eigenwoningleningen tussen particulieren

Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019
Het Ministerie van Financiën heeft een WOB-verzoek behandeld waarin wordt gevraagd om alle documenten openbaar te maken die betrekking hebben op het beleid rond de ‘eigen woning leningen’ bij particulieren (al dan niet in familieverband). In dat verband is een aantal stukken openbaar gemaakt, waaronder een mailwisseling tussen de Belastingdienst/het Ministerie van Financiën en de Consumentenbond, het handhavingsplan eigen woning van de Belastingdienst en een memo van de kennisgroep onroerende zaken van de Belastingdienst. De laatste twee documenten zijn grotendeels ‘gewit’. Niet openbaar gemaakt zijn e-mails over de familielening en een concepthandreiking familieleningen.

NTFR 2019/2084 - Geen teruggaaf dividendbelasting voor Oostenrijkse Eigennützige Privatstiftung volgens A-G

ECLI:NL:PHR:2019:704, datum uitspraak 26-06-2019, publicatiedatum 09-08-2019
Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019 met annotatie van mr. R.A. Bosman
Belanghebbende is een naar Oostenrijks recht opgerichte en in Oostenrijk gevestigde Eigennützige Privatstiftung, die in totaal € 129.657 dividendbelasting terugvraagt die is ingehouden op door haar in 2011, 2012 en 2014 ontvangen Nederlandse dividenden. De inspecteur heeft dat verzoek afgewezen. In geschil is of belanghebbende op grond van art. 10, lid 1 jo. lid 2, Wet DB 1965 (hierna: de Wet) recht heeft op teruggaaf. Daarvoor is bepalend (i) of zij opbrengstgerechtigde is in de zin van art. 1, lid 1, Wet, en zo ja, (ii) of zij ook ‘uiteindelijk gerechtigde’ is in de zin van art. 10 Wet, en zo ja, (iii) of zij al dan niet aan de vennootschapsbelasting zou zijn onderworpen als zij in Nederland was gevestigd. De feitenrechters hebben belanghebbende in het ongelijk gesteld. In cassatie heeft belanghebbende vijf klachten aangevoerd; volgens haar heeft het hof ten onrechte:

NTFR 2019/2085 - Reactie RB op internetconsultatie nieuwe groepsregeling in de vennootschapsbelasting

Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019
In een reactie op de internetconsultatie voor een nieuwe groepsregeling in de vennootschapsbelasting laat het Register Belastingadviseurs (RB) weten niet veel te willen wijzigen aan het huidige systeem (Persbericht met inhoudelijke bijlage van 1 augustus 2019). Gewezen wordt op de voordelen van het huidige fiscale eenheidsregime voor het MKB, zoals de mogelijkheid van horizontale verliesverrekening, dat geen winst genomen hoeft te worden op onderlinge transacties en dat ondernemingen geen transfer pricing-documentatie hoeven bij te houden. Het huidige systeem is ook goed voor het faciliteren van bedrijfsopvolgingen. Het systeem is inmiddels ook uitgekristalliseerd waarbij strijdigheden met EU-recht zijn weggenomen. De stelling van het RB is dan ook dat de noodzaak voor een nieuw systeem ontbreekt. Een concernregeling zal bovendien leiden tot een toename van het aantal aangiftes vennootschapsbelasting.

NTFR 2019/2088 - Coördinatiediensten zorggroep vallen onder medische vrijstelling omzetbelasting volgens A-G Ettema

ECLI:NL:PHR:2019:517, datum uitspraak 14-05-2019, publicatiedatum 26-07-2019
Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019 met annotatie van mr. A. Vroon
Belanghebbende, een fiscale eenheid tussen een huisartsencoöperatie en haar 100%-dochter, valt onder de Kwaliteitswet zorginstellingen. Zij coördineert de multidisciplinaire zorg voor bepaalde chronische aandoeningen voor patiënten van aangesloten huisartsen. Hiertoe sluit zij contracten met zorgverzekeraars conform een beleidsregel van de Nederlandse Zorgautoriteit inzake de bekostiging van multidisciplinaire zorgverlening bij chronische aandoeningen. Op basis van deze contracten declareert belanghebbende de kosten van ketenzorg aan zorgverzekeraars aan de hand van een ‘diagnose behandel combinatie-tarief’ (dbc-tarief). Het dbc-tarief bevat een overheadcomponent ter vergoeding van kosten die worden gemaakt voor de nascholing van de betrokken zorgverleners, de patiëntenonderzoeken, de organisatie van de zorg en de verzameling en bundeling van patiëntgegevens in een keteninformatiesysteem. De zorgverlener brengt de kosten van de eigen zorgprestatie niet in rekening aan de zorgverzekeraar. In plaats daarvan sluit belanghebbende contracten met huisartsen en andere zorgverleners, aan wie zij een deel van het dbc-tarief doorbetaalt.

NTFR 2019/2089 - University of Cambridge: geen aftrek btw over beheerskosten universiteitsfonds

Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
De universiteit van Cambridge verricht zowel btw-vrijgestelde onderwijsactiviteiten als btw-belaste commerciële activiteiten. Haar activiteiten worden deels gefinancierd met giften en dotaties, die worden ondergebracht in een fonds en vervolgens worden belegd. Dit fonds wordt beheerd door een derde. Deze derde brengt beheerskosten met btw in rekening aan de universiteit van Cambridge. De verwijzende rechter vraagt zich af of de universiteit van Cambridge de in rekening gebrachte btw over de beheerskosten pro rata in aftrek mag brengen.

NTFR 2019/2090 - Federal Express: invoer goederen vindt plaats in lidstaat eindbestemming goederen

Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
FedEx heeft goederen uit Israël, Mexico en de Verenigde Staten verzonden naar verschillende geadresseerden in Griekenland, hun eindbestemming. Deze goederen zijn in achttien afzonderlijke partijen vervoerd naar Frankfurt in Duitsland, waar ze op een ander vliegtuig zijn geplaatst voor vervoer naar Griekenland. In Duitsland is bij het overladen niet voldaan aan de douaneformaliteiten. Dit leidt ertoe dat een douaneschuld is ontstaan in Duitsland ingevolge art. 202 en 203 Douanewetboek van de Unie. De verwijzende rechter vraagt zich ten eerste af of het begrip ‘invoer van een goed’ ook betrekking heeft op het risico dat een goed in het economische circuit van de Unie terechtkomt. Daarnaast vraagt de verwijzende rechter zich af of een douanerechtelijk onrechtmatige handelwijze ertoe leidt dat in de lidstaat van die onrechtmatigheid sprake is van invoer van die goederen.

NTFR 2019/2091 - Kursu Zeme: ketentransactie waarbij misbruik niet is bewezen leidt niet tot weigering btw-aftrek

Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019 met annotatie van drs. M.J.M.A. Toet FB
Kursu Zeme is een in Letland gevestigde vennootschap die in 2012 aangifte heeft gedaan van goederenverwervingen van KF Prema en de betaalde voorbelasting in aftrek heeft gebracht. Deze verwervingen vonden plaats na een reeks van opeenvolgende transacties tussen diverse vennootschappen. Kursu Zeme heeft zelf het transport van de goederen van Klaipeda (Litouwen) naar haar Letse fabriek verzorgd. De Letse belastingdienst kon geen logische verklaring vinden voor de transactieketen en heeft geconcludeerd dat sprake is van een kunstmatige keten. Als gevolg hiervan heeft zij aan Kursu Zeme een aanslag opgelegd voor door haar verrichte intracommunautaire verwervingen en de eerdergenoemde aftrek geweigerd. De verwijzende rechter vraagt zich af of de vaststelling dat sprake is van een ongebruikelijke transactieketen voldoende is om misbruik vast te stellen.

NTFR 2019/2092 - Totale omzet wederverkoper van belang voor bepaling of KOR van toepassing is

Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019 met annotatie van drs. C. Verweij
B is wederverkoper van gebruikte voertuigen en past voor leveringen van deze gebruikte voertuigen de margeregeling toe. Op basis van zijn totale omzet kan hij de KOR niet toepassen, maar als enkel de belastbare winstmarge als voor de KOR relevante omzet wordt beschouwd, kan B de KOR wél toepassen. De verwijzende rechter vraagt zich af of voor de bepaling of de KOR van toepassing is enkel rekening mag worden gehouden met de gerealiseerde winstmarge.

NTFR 2019/2093 - Zelfstandige groepering van personen verliest vrijstelling niet door diensten aan niet-leden aldus A-G HvJ

Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019 met annotatie van mr. A.J. Blank
Infohos is een vereniging die werd opgericht door verschillende Belgische openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Infohos verleent ziekenhuisinformaticadiensten aan leden en niet-leden. In 2000 sluit zij een overeenkomst met NV IHC-Group om gezamenlijk nieuwe of vernieuwende softwaretoepassingen te ontwikkelen voor de als lid bij haar aangesloten ziekenhuizen. Infohos liet zich niet als btw-plichtige registreren, omdat zij meende niet als belastingplichtige te kunnen worden beschouwd en in elk geval in aanmerking kwam voor een vrijstelling.

NTFR 2019/2094 - Uitbreiding uitvoeringsvoorschriften voor administratieve samenwerking en bestrijding btw-fraude

Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019 geschreven door prof. mr. dr. R.A. Wolf
De Europese Commissie breidt de uitvoeringsvoorschriften uit voor administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de btw. De Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2012/79 wordt hiertoe aangepast. Deze uitvoeringsverordening geeft nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 904/2010. De wijzigingen treden op 23 juli 2019 in werking en zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2020.

NTFR 2019/2099 - A-G Ettema belicht het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel

ECLI:NL:PHR:2019:599, datum uitspraak 04-06-2019, publicatiedatum 19-07-2019
Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019 met annotatie van mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
Belanghebbende heeft aangegeven dat textielproducten van Jamaicaanse oorsprong in het vrije verkeer zijn gebracht in 2003 en 2004. In de aangiften is aanspraak gemaakt op toepassing van een preferentieel tarief van 0%, onder overlegging van EUR.1-certificaten. Deze certificaten zijn ongeldig verklaard naar aanleiding van bevindingen van een onderzoeksmissie van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF). Vervolgens zijn de uitnodigingen tot betaling (utb’s) uitgereikt aan belanghebbende. In geschil is of de utb’s terecht zijn uitgereikt. Niet (langer) in geschil is dat alle ingevoerde textielproducten van onbekende oorsprong zijn, alle EUR.1-certificaten ongeldig zijn en het preferentiële tarief ten onrechte is toegepast. Net zo min is in geschil dat belanghebbende is aangemerkt als douaneschuldenaar.

NTFR 2019/2100 - Navordering douanerechten ter zake van ingevoerde textielproducten die niet van preferentiële Jamaicaanse oorsprong zijn is volgens A-G Ettema terecht

ECLI:NL:PHR:2019:598, datum uitspraak 04-06-2019, publicatiedatum 19-07-2019
Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019 met annotatie van mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
In opdracht van belanghebbende is aangegeven dat textielproducten van Jamaicaanse oorsprong in het vrije verkeer zijn gebracht. Daarbij is aanspraak gemaakt op een preferentieel tarief van 0%, onder overlegging van EUR.1-certificaten. Deze certificaten zijn ongeldig verklaard naar aanleiding van bevindingen van een onderzoeksmissie van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF). Vervolgens zijn uitnodigingen tot betaling (utb’s) uitgereikt aan belanghebbende. In geschil is of de utb’s terecht zijn uitgereikt.

NTFR 2019/2101 - Rechtvaardigingstoetsing van het verdedigingsbeginsel dient volgens A-G Ettema niet abstract maar concreet plaats te vinden

ECLI:NL:PHR:2019:779, datum uitspraak 04-06-2019, publicatiedatum 19-07-2019
Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019 met annotatie van mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
In 2010 heeft belanghebbende, die een onderneming drijft in de vorm van een eenmanszaak, dvd’s verkocht via (voornamelijk) de website Marktplaats.nl. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur gesteld dat een omzetcorrectie moet plaatsvinden. Belanghebbende heeft het conceptcontrolerapport ontvangen per e-mail en post op vrijdag 27 november 2015, tezamen met een brief die het voornemen aankondigt een naheffingsaanslag en verzuimboete vast te stellen. In dezelfde brief is hem een termijn gegund tot uiterlijk maandag 30 november 2015 om te reageren op dit voornemen. Hij heeft laten weten het rapport te bestrijden bij gebrek aan tijd. Op dinsdag 1 december 2015 is het definitieve controlerapport uitgebracht en met dagtekening 23 december 2015 zijn de naheffingsaanslag en boetebeschikking opgelegd. In geschil is of het verdedigingsbeginsel is geschonden doordat de naheffingsaanslag is vastgesteld na een termijn van drie dagen (waarvan slechts één werkdag) voor een reactie op het voornemen daartoe.

NTFR 2019/2102 - Wet fiscale arbitrage in werking getreden

Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019 geschreven door mr. T.A.D. van Wordragen
De Wet tot invoering van een wettelijk mechanisme ten behoeve van de beslechting van belastinggeschillen tussen lidstaten van de EU (Wet fiscale arbitrage) is op 15 juli 2019 in het Staatsblad verschenen en is inmiddels in werking getreden. Eerder is de wet op 9 juli 2019 door de Eerste Kamer aanvaard. Met deze wet wordt de Arbitragerichtlijn geïmplementeerd. De wet voorziet in de mogelijkheid van verplichte en bindende arbitrage indien lidstaten belastingverdragen op verschillende wijze uitleggen of toepassen waardoor dubbele belasting kan ontstaan (die niet in onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten kan worden opgelost). De wet bevat daartoe nieuwe en gedetailleerde procedures met eigen klachtmogelijkheden, termijnen en beroepsmogelijkheden, en de eventuele instelling van een verplichte arbitragecommissie.

NTFR 2019/2103 - Aansprakelijkstelling aandeelhouder is volgens A-G IJzerman prematuur en daardoor nietig

ECLI:NL:PHR:2019:665, datum uitspraak 19-06-2019, publicatiedatum 02-08-2019
Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Belanghebbende hield tot 31 december 2008 alle aandelen in A bv. Deze vennootschap heeft haar bedrijfsactiviteiten gestaakt in 2003. Zij heeft haar onroerende zaken in de loop van 2008 verkocht en daarbij een transactiewinst van € 7.512.168 behaald. Daarvoor is een fiscale herinvesteringsreserve gevormd. A bv heeft na de verkoop van haar onroerende zaken nagenoeg al haar liquide middelen in rekening-courant uitgeleend aan belanghebbende. Op 31 december 2008 heeft belanghebbende de aandelen in A bv (indirect) verkocht aan D Holding bv. Deze heeft de koopprijs voldaan door overname van de rekening-courantschuld. Het resultaat werd aldus dat belanghebbende het uit A bv geleende bedrag in kas heeft gehouden, terwijl A bv dat tegoed heeft van haar nieuwe aandeelhouder D Holding bv. Deze bezat weinig en op de schuld is niets terugbetaald. Men had blijkbaar gedacht de vrijval van de herinvesteringsreserve te kunnen compenseren door afwaardering van de voornoemde vordering tot nihil, maar die opzet is gestrand. De inspecteur heeft aan A bv een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd over 2008, naar een belastbaar bedrag van € 7.556.275. De daarop verschuldigde vennootschapsbelasting beloopt € 1.416.850. Eerder was al ambtshalve een aanslag over 2008 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 2.000.000. A bv heeft daarop niets betaald. Ten tijde van de oplegging van de navorderingsaanslag was A bv al geliquideerd en op 23 juni 2011 ontbonden bij gebrek aan baten.

NTFR 2019/2105 - Beantwoording Kamervragen over het bericht dat er geen deal is tussen de Belastingdienst en Uber

Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019
Staatssecretaris van Financiën Snel heeft vragen beantwoord over het bericht dat er ‘volgens bronnen met kennis van de details’ toch geen deal is tussen de Belastingdienst en Uber over een aftrekpost. Gevraagd is of de staatssecretaris of de Belastingdienst over het al dan niet bestaan van een ruling met Uber op enigerlei wijze (direct of indirect) met de pers heeft gecommuniceerd.

NTFR 2019/2106 - EC maant diverse landen aan regels bestrijding belastingontwijking juist toe te passen

Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019
De Europese Commissie heeft besloten Oostenrijk en Ierland een aanmaningsbrief te sturen met het verzoek de maatregel inzake beperking van de aftrekbaarheid van rente uit te voeren zoals vereist op grond van de EU-wetgeving inzake belastingontwijkingspraktijken (de richtlijn bestrijding belastingontwijking, Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad). Als Oostenrijk en Ierland binnen twee maanden geen maatregelen nemen, kan de Commissie de autoriteiten van deze lidstaten een met redenen omkleed advies toesturen. Tegelijkertijd heeft de Commissie besloten Denemarken een met redenen omkleed advies te sturen omdat dit land de Commissie niet in kennis heeft gesteld van nationale uitvoeringsmaatregelen voor de regels van de richtlijn bestrijding belastingontwijking die betrekking hebben op gecontroleerde buitenlandse vennootschappen, en die gericht zijn op het ontmoedigen van winstverschuiving naar landen met een laag of geen belastingtarief. Als Denemarken binnen twee maanden geen maatregelen neemt, kan de Commissie de zaak aanhangig maken bij het HvJ. Tot slot heeft de Commissie vandaag ook besloten tot sluiting van inbreukprocedures tegen België, Cyprus, Tsjechië, Frankrijk, Griekenland, Portugal en het Verenigd Koninkrijk, aangezien deze landen inmiddels hebben voldaan aan hun verplichting de Commissie in kennis te stellen van hun respectieve regels ter bestrijding van belastingontwijking die tot uitvoering van de richtlijn strekken.

NTFR 2019/2107 - EC verzoekt Spanje om afschaffing van de verplichting voor niet-ingezeten belastingplichtigen tot aanwijzing van fiscaal vertegenwoordiger

Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019
De Europese Commissie heeft besloten Spanje een met redenen omkleed advies te sturen vanwege de verplichting die het land niet-ingezeten belastingplichtigen oplegt om in bepaalde gevallen een in Spanje gevestigde fiscaal vertegenwoordiger aan te wijzen. Dit kan leiden tot extra kosten en obstakels voor belastingbetalers. Volgens de jurisprudentie van het HvJ brengt deze verplichting met zich mee dat de belastingbetaler de kosten voor de vergoeding van die vertegenwoordiger draagt. Bovendien belemmert het feit dat de vertegenwoordiger in Spanje gevestigd moet zijn het vrij verrichten van diensten voor personen en ondernemingen die in andere lidstaten van de EU en de EER gevestigd zijn. Deze wettelijke verplichtingen vormen een inbreuk op het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging, het vrij verrichten van diensten en het vrije verkeer van kapitaal (art. 45, 49 en 56 VWEU), doordat zij voor niet-ingezeten belastingplichtigen extra kosten opleveren die hen ervan kunnen weerhouden activiteiten te ontplooien of te investeren in Spanje. Als Spanje binnen twee maanden geen maatregelen neemt, kan de Commissie de zaak aanhangig maken bij het HvJ.

NTFR 2019/2108 - EC verzoekt België de regels voor aftrekbaarheid van alimentatie in overeenstemming te brengen met EU-recht

Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019
De Europese Commissie heeft besloten België een met redenen omkleed advies te sturen met het verzoek tot wijziging van zijn wetgeving inzake de mogelijkheid om alimentatiebetalingen af te trekken van het belastbaar inkomen van niet-ingezetenen. Momenteel weigert België de aftrek van alimentatie voor niet-ingezeten belastingplichtigen wanneer de lidstaat waarin zij wonen vanwege de geringe hoogte van hun wereldinkomen geen rekening kan houden met hun vermogen tot het betalen van belasting en met hun persoonlijke en gezinssituatie. Deze weigering benadeelt niet-ingezeten belastingplichtigen omdat zij gebruik hebben gemaakt van het recht op vrij verkeer van werknemers uit hoofde van art. 45 VWEU en art. 28 EER-Overeenkomst. Als België binnen twee maanden geen maatregelen neemt, kan de Commissie België voor het HvJ dagen.

NTFR 2019/2109 - Duitsland moet overeenkomsten tot overdracht van bedrijfsresultaten erkennen gesloten met ondernemingen die krachtens het recht van een EU/EER-lidstaat zijn opgericht

Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019
De Europese Commissie heeft besloten Duitsland een aanmaningsbrief te sturen omdat dat land weigert overeenkomsten tot overdracht van bedrijfsresultaten – die een voorwaarde zijn voor fiscale consolidatie – te erkennen van ondernemingen die hun plaats waar leiding wordt gegeven naar Duitsland verplaatsen. Ondernemingen die krachtens het recht van een andere lidstaat van de EU/EER zijn opgericht maar die hun plaats waar leiding wordt gegeven naar Duitsland overbrengen, kunnen niet voldoen aan de formele vereisten voor de erkenning van dergelijke overeenkomsten. Dat komt doordat de Duitse belastingdienst vereist dat de overeenkomst op de zetel van de onderneming wordt geregistreerd, terwijl de dienst tegelijkertijd weigert de registratie bij een handelsregister in een andere EU/EER-lidstaat te erkennen als gelijkwaardig aan een registratie bij een binnenlands handelsregister. Dit betekent dat de groep ondernemingen minder gunstig wordt behandeld dan groepen waarvan alle leden hun statutaire zetel in Duitsland hebben. Ondernemingen die in een ander EU/EER-land gevestigd zijn, worden er zo van weerhouden een zakelijke activiteit in Duitsland te vestigen. Duitsland had zijn wet reeds gewijzigd, maar die wetswijzigingen zouden zinloos zijn als de Duitse belastingdienst nu de voordelen van de fiscale consolidatie blijft tegenhouden op grond van het feit dat niet voldaan is aan de formele vereisten voor de overeenkomst tot overdracht van bedrijfsresultaten (art. 49 VWEU en art. 31 EER-Overeenkomst) Als Duitsland binnen twee maanden geen maatregelen neemt, kan de Commissie de Duitse autoriteiten een met redenen omkleed advies toesturen.

NTFR 2019/2110 - EC maant Griekenland aan tot aanpassing regels inzake beperkte aftrekbaarheid van buitenlandse verliezen

Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019
De Europese Commissie heeft besloten Griekenland een met redenen omkleed advies te sturen met betrekking tot een wetgevingsbepaling inzake de inkomstenbelasting die de aftrekbaarheid van buitenlandse verliezen beperkt, zoals uitgelegd in de richtsnoeren van de Griekse belastingautoriteiten. Daar waar in Griekenland over zowel binnenlandse bedrijfswinsten als bedrijfswinsten van oorsprong uit een ander EU/EER-land belastingen worden geheven, is de behandeling van in het buitenland geleden verliezen beperkt. Dit verschil in behandeling vormt een beperking van het recht van vestiging (art. 49 VWEU). Als Griekenland binnen twee maanden geen maatregelen neemt, kan de Commissie de zaak aanhangig maken bij het HvJ.

NTFR 2019/2111 - EC daagt België voor het HvJ wegens fiscale behandeling van belastingplichtigen die investeren in onroerend goed in het buitenland

Aflevering 34-35, gepubliceerd op 29-08-2019
De Europese Commissie heeft besloten België voor het HvJ te dagen omdat het de regels inzake de berekening van huurinkomsten niet naar behoren heeft uitgevoerd. Deze situatie kan leiden tot verschil in fiscale behandeling en kan Belgische ingezetenen ontmoedigen om in het buitenland vastgoed te kopen. In zijn arrest van 12 april 2018 (Commissie/België, zaak C-110/17, (NTFR 2018/1055)) oordeelde het HvJ dat de Belgische bepalingen voor huurinkomsten in strijd zijn met het EU-recht. De huurinkomsten uit onroerend goed in het buitenland worden voor belastingplichtigen in België berekend op basis van de reële huurwaarde, terwijl de huurinkomsten uit onroerend goed in België worden gebaseerd op de kadastrale waarde, d.w.z. berekend op basis van de eigendomsbeschrijving en de taxatie. Dit betekent dat België zijn verplichtingen uit hoofde van het vrije verkeer van kapitaal (art. 63 VWEU en art. 40 EER-Overeenkomst) niet is nagekomen. De Commissie verzoekt het HvJ om een financiële sanctie op te leggen in de vorm van een forfaitair bedrag van € 4.905,90 per dag dat de schending voortduurt, d.w.z. het aantal dagen tussen het eerste arrest van het HvJ krachtens art. 258 VWEU totdat België zijn verplichtingen nakomt of het HvJ krachtens art. 260, lid 2, VWEU een arrest heeft gewezen. Het minimale forfaitaire bedrag moet € 2.029.000 bedragen. Daarnaast moet een minimale dagelijkse dwangsom worden opgelegd van € 22.076,55 per dag, te betalen vanaf de dag waarop het eerste arrest is gewezen totdat België zijn verplichtingen volledig is nagekomen of het HvJ zijn tweede arrest heeft gewezen.