Aflevering 15

Gepubliceerd op 11 april 2019

NTFR 2019/879 - Geen wet, geen pre pro rata

Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019 geschreven door mr. drs. W.A.P Nieuwenhuizen
In een van de laatste Opinies in NTFR, ‘Het vak in verandering’, gaat F.P.J. Snel in op de gewijzigde maatschappelijke opvattingen omtrent het vak van belastingadviseur (NTFR 2019/816). Zo’n 25 jaar geleden was het nog volstrekt normaal dat een belastingadviseur een belastingbesparende constructie aan de man bracht en werd hij aangemerkt als een fiscaal genie als hij die had bedacht. Tegenwoordig moet de belastingadviseur het minste of geringste melden, wordt hij in de publieke opinie al snel neergezet als iemand die op slinkse wijze de financiering van onze samenleving uitholt, en riskeert hij zelfs een strafrechtelijke vervolging. Waar is die goede oude tijd gebleven dat je heel gemakkelijk even bij de inspecteur langsging en hem liet bevestigen wat je had gevonden? Waar is die goede oude tijd gebleven dat de inspecteur voldoende tijd voor je had, je binnen een paar weken op zijn kantoor ontving, je een kopje koffie aanbood (betaald met een bonnetje – voor bezoekers – aan de koffiejuffrouw), en je welwillend te woord stond? Waar is die goede oude tijd gebleven dat we door een belastinginspecteur werden betiteld als ‘pizzakoeriers’… en dat eigenlijk helemaal niet erg vonden (zie WFR 2000/269, W. Bruins Slot –‘Handtekeningenjagers’)?

NTFR 2019/880 - Overzicht moties en toezeggingen Tweede Kamer

Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer via een brief ingelicht over de stand van zaken van verschillende moties en toezeggingen. In de brief gaat hij in op de moties en toezeggingen die zijn afgedaan en op de stand van zaken van de nog openstaande moties en toezeggingen.

NTFR 2019/882 - Halfjaarlijkse stand van zaken toezeggingen Eerste Kamer

Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019
De minister van Financiën heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, de Eerste Kamer het halfjaarlijkse overzicht verstrekt met de stand van zaken van de aan de Kamer gedane toezeggingen waarvan de termijn op 1 januari 2019 is verstreken. In het overzicht staan op fiscaal terrein onder meer toezeggingen over de omzetbelasting, de Wet DBA, pensioenen in eigen beheer, herziening box 3. Voor een deel daarvan verwijst de minister naar de brief van de staatssecretaris aan de Eerste Kamer over moties en toezeggingen.

NTFR 2019/883 - Vergoeding voor beëindiging werkzaamheden als medisch specialist behoort tot winst uit onderneming (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2019:544, datum uitspraak 05-04-2019, publicatiedatum 05-04-2019
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019
Belanghebbende heeft binnen een maatschap een praktijk als medisch specialist uitgeoefend en was in dat kader werkzaam in een ziekenhuis. De samenwerking van belanghebbende met de overige maten in de maatschap en het ziekenhuis is op 1 maart 2011 beëindigd. Belanghebbende heeft daarbij van het ziekenhuis een vergoeding ontvangen van in totaal € 750.000. Tussen partijen is niet meer in geschil dat een bedrag van € 184.000 als vergoeding voor de praktijkoverdracht (goodwill) tot de winst uit onderneming moet worden gerekend. Belanghebbende is van mening dat het restant van de vergoeding, € 566.000, een onbelaste schadevergoeding betreft. Hof Den Bosch 6 september 2018, nr. 17/00692, NTFR 2018/2876, heeft geoordeeld dat de vergoeding ziet op de beëindiging van de overeenkomsten met het ziekenhuis, die belanghebbende in het kader van zijn onderneming was aangegaan. Dit betekent dat de onderneming van belanghebbende hem tot dit voordeel in staat heeft gesteld, zodat dit deel uitmaakt van de winst uit onderneming. De stelling van belanghebbende dat de vergoeding onbelast is wegens door hem geleden inkomensderving, wordt door het hof verworpen. Niet is komen vast te staan dat (een deel van) de vergoeding is toegekend vanwege door maten of ziekenhuispersoneel aan belanghebbende toegebracht letsel (van psychische aard), dat heeft geleid tot verlies van arbeidskracht, waarop de bedrijfsbeëindiging is gevolgd. De vergoeding betreft de – in de hoedanigheid van ondernemer – gecompenseerde bedrijfsschade en vormt een onderdeel van de (belaste) winst.

NTFR 2019/885 - Kritisch commentaar NOB op internetconsultatie Wet excessief lenen bij eigen vennootschap

Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019
De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) heeft een reactie gegeven op het ter consultatie voorgelegde conceptwetsvoorstel Wet excessief lenen bij de eigen vennootschap. In het voorstel is een maatregel opgenomen om hoge schulden van aanmerkelijkbelanghouders aan hun vennootschap, en daarmee het langdurige uitstel van aanmerkelijkbelangheffing te ontmoedigen. Hiervoor wordt het positieve fictieve reguliere voordeel geïntroduceerd. Zie voor de behandeling van de internetconsultatie NTFR 2019/602. De maatregel schiet naar de mening van de NOB om een aantal redenen zijn doel voorbij.

NTFR 2019/887 - Perpetual securities zijn aan te merken als een geldlening

ECLI:NL:PHR:2019:169, datum uitspraak 22-02-2019, publicatiedatum 08-03-2019
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019 met annotatie van drs. M. Nieuweboer
In geschil is de aftrekbaarheid van de rente die de belanghebbende heeft betaald op door haar aan het publiek uitgegeven perpetual securities (perps). De fiscus meent dat de uitgifte daarvan civielrechtelijk geen geldlening is, maar eigen vermogen heeft geproduceerd omdat geen terugbetalingsplicht en geen zekerheden bestaan en rentebetaling onbepaald opgeschort kan worden, terwijl een pari-passu-bepaling de perp-houders bij faillissement dezelfde rang geeft als eventuele preferente aandeelhouders. Hij acht de rentekosten daarom niet aftrekbaar. Gaat het civielrechtelijk wél om een geldlening, dan stelt hij subsidiair dat de perps een deelnemerschapslening ex art. 10, lid 1, onderdeel d, Wet VPB 1969 opleveren, zodat ook dan de rentekosten niet in aftrek komen.

NTFR 2019/888 - Vergoeding voor niet-doorgaan uitbreiding in Pools staatsbedrijf valt (nagenoeg geheel) niet onder deelnemingsvrijstelling

ECLI:NL:PHR:2019:166, datum uitspraak 20-02-2019, publicatiedatum 08-03-2019
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019 met annotatie van drs. M. Nieuweboer
Belanghebbende zou haar belang in een Pools staatsbedrijf uitbreiden met 21%-punt om daarin een meerderheidsbelang te verwerven, zulks bij beursgang op uiterlijk 31 december 2001, die uiteindelijk, na een regeringswissel, niet heeft plaatsgevonden. Na een BIT-arbitrageprocedure heeft zij met de Poolse regering een Settlement & Divestment Agreement (S&DA) gesloten op grond waarvan zij een vergoeding ad € 1,16 miljard heeft ontvangen en zich verplichtte om minstens een 15%-belang te verkopen om haar control rights op te geven. In geschil is of die vergoeding is vrijgesteld als voordeel uit deelneming ex art. 13(1) Wet VPB 1969.

NTFR 2019/890 - Cellen en stellages voor de opslag van groenten en fruit zijn onroerend (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2019:515, datum uitspraak 05-04-2019, publicatiedatum 05-04-2019
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019
Belanghebbende heeft een bedrijfsgebouw gekocht dat is ingericht voor geconditioneerde opslag en rijping van fruit. In het bedrijfsgebouw bevinden zich door de vorige eigenaar aangebrachte koel- en rijpingscellen en stellages. Volgens belanghebbende zijn de stellingen en cellen roerende zaken. Na verwijzing door de Hoge Raad (NTFR 2017/2930) heeft Hof Amsterdam, 17 april 2018, nr. 17/00613, NTFR 2018/1402, geoordeeld dat de cellen en stellages, inclusief de technisch en functioneel met de cellen verbonden installaties, ‘werken’ vormen in de zin van art. 3:3, lid 1, BW. De cellen en stellages zijn bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven en dit bestemd zijn is eveneens naar buiten kenbaar. De werken zijn, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met het gebouw waarin de werken zijn geplaatst, duurzaam verenigd met de grond. Het hof concludeert dan ook dat de werken een onroerende zaak zijn dat en dat de aan de cellen en stellages toegerekende waarde terecht tot de grondslag voor de heffing van overdrachtsbelasting is gerekend.

NTFR 2019/896 - Gemeente behoudt bijdrage uit BTW-compensatiefonds ter zake van gemeentelijke begraafplaatsen

ECLI:NL:PHR:2019:185, datum uitspraak 28-02-2019, publicatiedatum 22-03-2019
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019 met annotatie van mr. M. Soltysik
Belanghebbende, de gemeente Krimpen aan den IJssel, verricht werkzaamheden met betrekking tot de aanleg, het onderhoud en de uitbreiding van twee gemeentelijke begraafplaatsen. Ook is zij belast met de uitgifte van grafrechten voor deze begraafplaatsen. In geschil is of belanghebbende terecht een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds heeft ontvangen ter compensatie van de omzetbelasting die in 2007 aan haar in rekening is gebracht met betrekking tot beide begraafplaatsen.

NTFR 2019/897 - Srf konsulterna: accountancycursus die buiten Zweden plaatsvindt, is belast op de plek van de cursus

Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019 met annotatie van drs. J. van der Laan en mr. J.P.W.H.T. Becks
Srf konsulterna (‘Srf’), gevestigd in Zweden, verzorgt cursussen voor de leden van een beroepsvereniging voor accountancy- en salarisconsultants. Een aantal van deze cursussen vindt buiten Zweden plaats. De cursus vindt plaats in een conferentiecentrum gedurende dertig uur, verdeeld over vijf dagen met een onderbreking van één dag. Deelname aan de opleiding vereist voorafgaande registratie en betaling. De verwijzende rechter vraagt zich af of de algemene regels voor de plaats van dienst gelden, of dat de uitzondering voor het verlenen van toegang tot evenementen van toepassing is. Het HvJ overweegt dat de door Srf georganiseerde cursussen vallen onder de categorie van evenementen op het gebied van onderwijs, genoemd in art. 32 van de uitvoeringsverordening. De verleende toegang impliceert noodzakelijkerwijs dat de belastingplichtigen de seminars kunnen bijwonen en hieraan kunnen deelnemen. De deelname is dan ook nauw verbonden met de toegang tot die seminars. De cursussen die buiten Zweden plaatsvinden, zijn daarom belast waar zij plaatsvinden.

NTFR 2019/898 - Vetsch Int. Transporte: nultarief voor importeur die niet wist of behoorde te weten van latere fraude

Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Vetsch is een Oostenrijkse vennootschap die een transportactiviteit uitoefent. Vetsch heeft als vertegenwoordiger van twee Bulgaarse vennootschappen bij het douanekantoor aangiften ingediend voor het in het vrije verkeer brengen van uit Zwitserland afkomstige goederen. Vetsch heeft zich bij de invoer op het nultarief beroepen in verband met een op de invoer volgende intracommunautaire levering. Het douanekantoor heeft Vetsch nadien alsnog aansprakelijk gehouden voor de btw omdat in de aangiftes niet was voldaan aan de voorwaarden voor de gevraagde vrijstelling. De verwijzende rechter vraagt zich af of het nultarief aan de importeur kan worden onthouden wanneer de ontvanger van de daaropvolgende intracommunautaire levering fraudeert. Daarnaast vraagt deze rechter zich af of hierbij nog van belang is of de ontvanger al op het tijdstip van de intracommunautaire overbrenging voornemens was belastingfraude te plegen. Het HvJ overweegt dat de invoer en de levering ten aanzien waarvan fraude is gepleegd losstaan van elkaar. Omdat vaststaat dat de fraude geen betrekking heeft op de overbrenging waarvan de toepassing van de btw-vrijstelling bij invoer afhankelijk is, kan de vrijstelling niet aan de importeur worden ontzegd. Dit omdat niets erop wijst dat de importeur wist of behoorde te weten van de fraude van de Bulgaarse ontvangers. Het HvJ verklaart de tweede vraag niet-ontvankelijk omdat zij hypothetisch van aard is. Uit het dossier blijkt namelijk dat het voornemen van de Bulgaarse ontvangers om fraude te plegen niet aannemelijk is gemaakt.

NTFR 2019/899 - Commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven en een klacht over de reisbureauregeling

Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019
In dit verslag van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven van de Tweede Kamer is de toepassing van de zgn. reisbureauregeling als bedoeld in art. 28z Wet OB 1968 aan de orde. Een ondernemer beklaagt zich erover dat door haar wel aan een derde afgedragen maar niet gefactureerde omzetbelasting niet in aftrek mag worden gebracht. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de staatssecretaris van Financiën inlichtingen verstrekt aan de commissie over de toepassing van deze bijzondere regeling.

NTFR 2019/900 - Hofuitspraak over toekennen bewijskracht aan Amerikaans laboratoriumrapport wederom onbegrijpelijk

ECLI:NL:HR:2019:164, datum uitspraak 15-02-2019, publicatiedatum 15-02-2019
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende heeft aangifte voor het vrije verkeer gedaan voor verse knoflookbollen. Op de aangifte is Pakistan als land van oorsprong vermeld. De douane heeft zich na onderzoek, onder meer door een Amerikaans laboratorium, op het standpunt gesteld dat de knoflookbollen afkomstig zijn uit China en heeft douanerechten geheven. Hof Amsterdam heeft de Amerikaanse onderzoeksresultaten als bewijsmiddel gebruikt. Na het stellen van prejudiciële vragen (HR 12 juli 2013, nr. 12/02876, NTFR 2013/1533) en beantwoording ervan door het HvJ (23 oktober 2014, zaak C-437/13) heeft de Hoge Raad ‘eindarrest’ gewezen in HR 4 december 2015, nr. 12/02876bis, NTFR 2015/3136. Daarin is de zaak teruggewezen naar Hof Amsterdam omdat dit hof niet naar behoren had gemotiveerd waarom het bewijskracht aan de Amerikaanse onderzoeksbevindingen had toegekend. Na verwijzing heeft het hof een deskundige benoemd. Deze heeft verklaard dat bij gebreke van voldoende inzicht in de representativiteit van de Pakistaanse knoflookbollen die als vergelijkingsmateriaal zijn gebruikt, niet valt te beoordelen in hoeverre de onderzoeksbevindingen van het Amerikaanse laboratorium juist of onjuist zijn. Desondanks heeft Hof Amsterdam (30 januari 2018, nr. 15/00858, NTFR 2018/518) geoordeeld dat de Amerikaanse onderzoeksbevindingen betrouwbaar zijn. De Hoge Raad acht dit oordeel onbegrijpelijk en vernietigt de hofuitspraak. Het verwijzingshof zal opnieuw moeten beoordelen of de inspecteur voor de ingevoerde knoflookbollen de oorsprong China heeft bewezen. In dat verband merkt de Hoge Raad nog op dat uit het oogpunt van een behoorlijke rechtspleging deze zaak na verwijzing behandeld moet worden in een volledig andere samenstelling, dat wil zeggen zonder raadsheren die bij de eerdere hofuitspraken betrokken zijn geweest.

NTFR 2019/901 - A-G Ettema belicht overgangsproblematiek toepassing verjaringsregel douaneschuld bij invoering Douanewetboek

ECLI:NL:PHR:2019:187, datum uitspraak 28-02-2019, publicatiedatum 22-03-2019
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Op 1 mei 2016 is het Douanewetboek van de Unie (DWU) in werking getreden. Het DWU vervangt het communautair douanewetboek (CDW). Hoewel veel bepalingen van het DWU overeenkomen met die van het CDW, zijn er ook verschillen. Zo kent het DWU een verbijzondering van de verjaringsregel van een douaneschuld. De termijn waarbinnen een douaneschuld moet worden meegedeeld, wordt geschorst met de tijd waarin de schuldenaar de gelegenheid krijgt zijn standpunt kenbaar te maken over het voorgenomen besluit een mededeling van een douaneschuld te doen. Daarmee is de termijn voor het mededelen van de douaneschuld een maand langer dan onder de werking van het CDW. In deze conclusie staat de vraag centraal of op een douaneschuld die is ontstaan vóór de inwerkingtreding van het DWU, maar die wordt meegedeeld ná het van kracht worden van de nieuwe verordening, de verjaringsregel met inbegrip van de opschorting van de termijn van het DWU moet worden toegepast.

NTFR 2019/904 - Naheffing MRB voor auto met buitenlands kenteken vormt geen verboden Unierechtelijke discriminatie

ECLI:NL:HR:2019:483, datum uitspraak 05-04-2019, publicatiedatum 05-04-2019
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende, een niet-Nederlander met hoofdverblijf in Nederland, staat vanaf 9 september 2010 ingeschreven als ingezetene van Nederland in de BRP. Vanwege gebruik van de weg in Nederland met een auto met een Pools kenteken op 12 mei 2016 heeft de inspecteur op grond van art. 34, lid 1, Wet MRB 1994 (hierna: de Wet) MRB van belanghebbende nageheven ten bedrage van € 3.552, waarbij enkel de tijdvakken van 1 januari 2012 t/m 11 mei 2016 in aanmerking zijn genomen. Verder heeft de inspecteur een verzuimboete van € 3.552 aan belanghebbende opgelegd.

NTFR 2019/905 - Bij naheffing MRB voor auto met buitenlands kenteken kan tegenbewijs inzake de duur van de periode worden geleverd waarbij 'aannemelijk maken' volstaat

ECLI:NL:HR:2019:482, datum uitspraak 05-04-2019, publicatiedatum 05-04-2019
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende, een niet-Nederlandse met hoofdverblijf in Nederland, staat vanaf 11 juli 2013 ingeschreven als ingezetene van Nederland in de BRP. Op 25 mei 2016 heeft zij als bestuurder van een auto met Pools kenteken gebruikgemaakt van de weg in Nederland. De auto is eigendom van een neef van de partner van belanghebbende. Belanghebbende had op dat moment de auto feitelijk tot haar beschikking. De inspecteur heeft op grond van art. 34, lid 1, Wet MRB 1994 (hierna: de Wet) van belanghebbende MRB nageheven ten bedrage van € 3.553, waarbij enkel de tijdvakken die zijn gelegen in de periode 11 juli 2013 t/m 24 mei 2016 in aanmerking zijn genomen. Verder is een verzuimboete van € 3.553 aan belanghebbende opgelegd. Rechtbank Zeeland-West-Brabant (9 juli 2018, nr. 17/228, NTFR 2018/1874) heeft in deze zaak de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voorgelegd:

NTFR 2019/910 - Antwoorden op vragen over het Carbontax-model

Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019 geschreven door mr. J. Rolleman
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 28 maart jl. heeft het Tweede Kamerlid Omtzigt (CDA) gevraagd of het kabinet, het PBL en TNO het Carbontax-model van onderzoeksbureau Revnext geschikt achten voor hetgeen waarvoor het recent is ingezet, te weten de doorrekening van het ontwerp-Klimaatakkoord. Het model wordt onder meer gebruikt voor de doorrekening van de voorstellen voor het autokostenforfait en de fiscale regelingen in de MRB en de BPM voor elektrische auto’s. Het lid Laçin (SP) vraagt het kabinet tevens welke stappen zijn gezet om het model openbaar te maken en welke alternatieven zijn onderzocht. In deze brief gaat het kabinet in op deze vragen.

NTFR 2019/913 - Uitblijven reactie op verzoek afspraak te maken voor hoorgesprek betekent niet dat hoorrecht is prijsgegeven: schending hoorplicht

ECLI:NL:HR:2019:524, datum uitspraak 05-04-2019, publicatiedatum 05-04-2019
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
In haar tijdig ingediende bezwaarschrift tegen een aanslag VPB en boetebeschikking heeft belanghebbende verzocht om te worden gehoord. De inspecteur heeft belanghebbende in een brief gewezen op het recht om te worden gehoord, waarbij hij heeft geschreven dat hij, wanneer hij vóór 14 oktober 2016 geen reactie heeft ontvangen, ervan uitgaat dat belanghebbende afziet van het recht om te worden gehoord. Belanghebbende heeft daarop geen reactie gegeven. Hof Arnhem-Leeuwarden (5 juni 2018, nr. 17/00850, NTFR 2018/1567) oordeelde dat de hoorplicht niet is geschonden door de inspecteur. In cassatie houdt deze beslissing geen stand. Het hof is er terecht van uitgegaan dat de inspecteur belanghebbende in beginsel diende te horen en dat hij daarvan niet kon afzien op de grond dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De inspecteur mag echter, wanneer hij geen reactie krijgt op zijn verzoek aan een belanghebbende om vóór een bepaalde datum te reageren voor het maken van een afspraak, daaruit niet afleiden dat belanghebbende stilzwijgend afstand doet van haar recht om te worden gehoord. Dit is door het hof miskend.

NTFR 2019/918 - Antwoorden op Kamervragen over zwarte lijst EU van niet-coöperatieve jurisdicties

Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt vragen van het Kamerlid Snels (GroenLinks) over de zwarte en grijze lijst van belastingparadijzen van de EU. Hij geeft aan dat hij een groot voorstander is van transparantie en dat hij van mening is dat bij uitstek de Tweede Kamer op de hoogte moet blijven van het proces rondom de samenstelling hiervan. De staatssecretaris wijst hierbij op de uitgebreidere rapporten van de Gedragscodegroep en op het ontstane gebruik dat de voorzitter van de Gedragscodegroep de jurisdicties vraagt of zij akkoord kunnen gaan met openbaarmaking van hun brieven aan de Gedragscodegroep. Aan de andere kant is het beoordelen en veroordelen van landen van buiten de EU een zeer delicaat en diplomatiek gevoelig onderwerp, dat zijn weerslag kan hebben op de diplomatieke relaties met deze landen. Hier zal een balans moeten worden gevonden.

NTFR 2019/919 - Antwoorden op Kamervragen over plaatsing Aruba op zwarte lijst EU belastingontwijking

Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2019
De staatssecretaris van Financiën bevestigt in de beantwoording van Kamervragen van de leden Van Dam en Omtzigt (beiden CDA) dat Aruba op de zwarte lijst van de EU van ‘niet-coöperatieve rechtsgebieden’ is geplaatst. Dit komt doordat Aruba de deadline van 1 januari 2019 om het ‘transparency regime’ aan te passen, niet heeft gehaald. De daartoe strekkende wetswijziging zal echter naar alle waarschijnlijkheid binnenkort worden aangenomen. Omdat is afgesproken dat de sancties pas vanaf 2020 zullen worden toegepast, voorziet de staatssecretaris alsdan geen consequenties voor het financiële verkeer tussen Nederland en Aruba. Voor de samenstelling van de Nederlandse lijst van laagbelastende landen geldt als peildatum 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarvoor deze geldt. Als Aruba voorafgaand aan 1 oktober van de zwarte lijst van de EU wordt gehaald, zullen er geen fiscale sancties gelden voor Aruba voor het belastingjaar 2020 en verder.