Aflevering 34

Gepubliceerd op 24 augustus 2017

NTFR 2017/2023 - Nederland de onbetwiste marktleider in de internationale tax planning

Aflevering 34, gepubliceerd op 24-08-2017 geschreven door prof. dr. H. Vording
De parlementaire ondervragingscommissie Fiscale constructiesTweede Kamer vergaderjaar 2016-2017, 34566, nr. 3, Verslag parlementaire ondervraging fiscale constructies, 5 juli 2017. heeft maar weinig helderheid weten te brengen in een rommelige discussie over de positie van Nederland in de internationale tax planning van multinationale concerns. De semantiek rond de ‘geest van de wet’ laat ik hier onbesproken. De verwarring begint al bij het begrip van de elementaire feiten. Bij herhaling stelt de commissie ‘dat in 2011 een bedrag van ongeveer € 4.000 miljard door in Nederland gevestigde vennootschappen stroomde.’Verslag, p. 10 en opnieuw p. 18. De verwarring komt uit het SEO-rapport, p. ii, dat eveneens spreekt over ‘stromen’ waar voorraadgrootheden zijn bedoeld, maar vervolgens wel jaarlijkse stromen noemt die veel kleiner zijn. M. Kerste, B. Baarsma, J. Weda, N. Rosenboom, W. Rougoor, en P. Risseeuw, Uit de schaduw van het bankwezen: feiten en cijfers over bijzondere financiële instellingen en het schaduwbankwezen. SEO-rapport, (2013-31). Als dat zo was, had elke Nederlander een goedbetaalde baan in de trustsector. Het genoemde bedrag is geen stroom (flow) maar een stand (stock). Buitenlandse concerns hebben een belang in deze orde van grootte in Nederlandse bijzondere financiële instellingen (BFI’s); deze instellingen hebben op hun beurt belangen in deze orde van grootte in buitenlandse verbonden entiteiten. De daarmee corresponderende jaarlijkse dividend-, rente- en royaltystromen liggen rond de € 100 miljard. Tijd voor wat fact finding: wat weten we nu eigenlijk over het belang van Nederland als centrum van internationale tax planning?

NTFR 2017/2030 - Hof is volgens A-G Niessen terecht ervan uitgegaan dat er geen sprake is van een onzakelijke lening

ECLI:NL:PHR:2017:566, datum uitspraak 15-06-2017, publicatiedatum 07-07-2017
Aflevering 34, gepubliceerd op 24-08-2017 met annotatie van drs. R.P. Bitter
Belanghebbende is indirect houder van alle aandelen M-bv. Op haar beurt hield M-bv tot 1 juli 2005 50% van de aandelen in A-Holding. Op 1 juli 2005 heeft M-bv de resterende 50% van de aandelen in A-Holding verkregen voor een koopsom van € 200.000. Dit bedrag heeft M-bv geleend van belanghebbende, die op zijn beurt dit bedrag heeft geleend van een onafhankelijke derde (F). Nadat A-Holding op 25 juni 2008 failliet is verklaard, heeft belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV 2010 een verlies van € 176.000 ter zake van de aan M-bv verstrekte lening in mindering gebracht op zijn belastbare inkomen uit werk en woning. Dit verlies heeft de inspecteur bij de aanslag niet in aanmerking genomen.

NTFR 2017/2031 - Beantwoording vragen beperken schade uitspraak Hoge Raad over vermindering afdracht WVA

Aflevering 34, gepubliceerd op 24-08-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft nadere vragen beantwoord van de vaste commissie voor Financiën over de gevolgen van HR 15 januari 2016, nr. 15/00350, NTFR 2016/648 voor de toepassing van de WVA. Het arrest betreft de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs die per 1 januari 2014 is afgeschaft en vervangen door de niet fiscale Subsidieregeling praktijkleren van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

NTFR 2017/2040 - Beleid open fonds voor gemene rekening openbaar

Aflevering 34, gepubliceerd op 24-08-2017 geschreven door mr. dr. W.R. Kooiman
In reactie op een WOB-verzoek zijn door de Belastingdienst twee documenten vrijgegeven over het beleid inzake de beoordeling of een open fonds voor gemene rekening (open FGR) aan de voorwaarden van art. 2, lid 3, Wet VPB 1969 voldoet. Het eerste vrijgegeven document betreft een memo van 26 januari 2015, afkomstig van de kennisgroep Belastingplicht en Kwalificatie Rechtsvormen. In de memo komen de volgende punten aan bod:

NTFR 2017/2041 - Besluit omzetting rechtspersonen

Aflevering 34, gepubliceerd op 24-08-2017 geschreven door mr. G.I. van Eijk
Art. 28a Wet VPB 1969 regelt de fiscale gevolgen van het omzetten van een rechtspersoon op grond van art. 18 Boek 2 BW. Dit artikellid bepaalt dat omzettingen van een nv in een bv (en andersom) en omzettingen van een vereniging in een stichting (en andersom) zonder afrekening plaatsvinden. De andere rechtsvorm treedt hierbij fiscaal in de plaats van de om te zetten rechtsvorm.

NTFR 2017/2043 - Kitkoker is verpakking in de zin van de Verpakkingenbelasting

ECLI:NL:HR:2017:1604, datum uitspraak 11-08-2017, publicatiedatum 11-08-2017
Aflevering 34, gepubliceerd op 24-08-2017 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende is fabrikant van kit. De kit wordt geleverd in kokers. De kit kan alleen worden verwerkt met een zogenoemd kitpistool. Volgens de inspecteur moeten de kokers als verpakking worden aangemerkt waarvoor verpakkingenbelasting is verschuldigd. De Hoge Raad is het daarmee eens. Om een artikel van het begrip verpakking uit te zonderen is vereist dat i) het artikel integraal deel uitmaakt van het product, en ii) dat het artikel nodig is om dat product tijdens zijn levensduur te bevatten, ondersteunen of bewaren. Aan het tweede vereiste is niet voldaan omdat de koker na het aanbrengen van de kit overblijft en moet worden weggeworpen. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen. De minister mag op grond van art. 80 Wbm producten aanwijzen die wel voldoen aan de omschrijving van verpakking, maar die naar hun aard hoofdzakelijk een andere functie hebben dan een verpakkingsfunctie, en daarom niet als verpakking worden beschouwd. De minister heeft onder meer toner- en inktcartridges in zijn lijst opgenomen. Volgens de Hoge Raad is het niet van elke redelijke grond ontbloot dat deze cartridges wel in de lijst zijn opgenomen, en de kitkokers niet. Er zijn nu eenmaal relevante functionele en technische verschillen. Het niet opnemen in de lijst van de kitkokers heeft derhalve niet geleid tot een resultaat dat de wetgever niet voor ogen kan hebben gehad.

NTFR 2017/2044 - Release liner is verpakking in de zin van de Verpakkingenbelasting

ECLI:NL:HR:2017:1607, datum uitspraak 11-08-2017, publicatiedatum 11-08-2017
Aflevering 34, gepubliceerd op 24-08-2017 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende bedrukt zelfklevende etiketten. Belanghebbende koopt daarvoor rollen materiaal die bestaan uit een blanco zelfklevende toplaag op een drager (release liner). Belanghebbende snijdt de rollen op maat en stanst en bedrukt deze, zodat er rollen met zelfklevende etiketten ontstaan. Belanghebbende levert deze rollen aan Nederlandse eindgebruikers die daarmee hun producten labelen. Voordat de etiketten door de eindgebruikers op het product worden aangebracht, wordt de release liner verwijderd en weggeworpen. Volgens de inspecteur moet de release liner als verpakking worden aangemerkt waarvoor verpakkingenbelasting is verschuldigd. De Hoge Raad is het daarmee eens. Het begrip verpakkingen in art. 80 Wbm moet overeenkomstig de Verpakkingenrichtlijn worden uitgelegd. De release liner voldoet aan de definitie van verpakking in de Verpakkingenrichtlijn. Om een artikel van dat begrip uit te zonderen is vereist dat i) het artikel integraal deel uitmaakt van het product, en ii) dat het artikel nodig is om dat product tijdens zijn levensduur te bevatten, ondersteunen of bewaren. Aan het tweede vereiste is niet voldaan omdat voor de eindgebruiker de release liner niet nodig is om het etiket tijdens zijn levensduur te bevatten, ondersteunen of bewaren. Zodra het etiket is losgemaakt van de release liner, heeft de release liner geen functie meer ten opzichte van het etiket. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen. De minister mag op grond van art. 80 Wbm producten aanwijzen die wel voldoen aan de omschrijving van verpakking, maar die naar hun aard hoofdzakelijk een andere functie hebben dan een verpakkingsfunctie, en daarom niet als verpakking worden beschouwd. Volgens de Hoge Raad is het niet van elke redelijke grond ontbloot dat de release liner niet in de lijst van de minister is opgenomen. Voorts heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de inspecteur niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Ook van strijdigheid met het vrije goederenverkeer van de Unie is geen sprake. Een importeur die producten, voorzien van een etiket, vanuit het buitenland op de Nederlandse markt brengt, behoeft over de release liner geen belasting te betalen omdat de release liner niet in Nederland is achtergebleven. In het onderhavige geval wordt echter het etiket in Nederland van de release liner verwijderd, hetgeen aanleiding is voor heffing van verpakkingenbelasting. Dat daardoor het in Nederland met etiketten labelen van producten duurder kan uitvallen dan wanneer dat in een andere lidstaat gebeurt, vormt geen handelsbelemmering waartegen het VWEU bescherming biedt, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2017/2050 - Claimen van afdrachtvermindering startkwalificatie zonder vereiste verklaringen is objectief niet pleitbaar

ECLI:NL:HR:2017:1611, datum uitspraak 11-08-2017, publicatiedatum 11-08-2017
Aflevering 34, gepubliceerd op 24-08-2017 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende begeleidt mensen vanuit een uitkeringssituatie naar een reguliere arbeidssituatie. Van 2009 t/m 2013 heeft zij ongeveer vierhonderd werknemers begeleid. Voor deze werknemers heeft belanghebbende de afdrachtvermindering startkwalificatie toegepast, hoewel zij niet beschikte over de benodigde verklaringen van het UWV en de onderwijsinstelling. De aangiften werden verzorgd door een belastingadviseur. Via naheffingsaanslagen loonheffing is de afdrachtvermindering teruggenomen. Hierbij zijn vergrijpboeten opgelegd. Hof Den Haag (17 augustus 2016, nrs. 15/01086 t/m 15/01090, NTFR 2016/2229) heeft die boeten in stand gelaten. De Hoge Raad deelt de visie van het hof dat naar objectieve maatstaven gemeten geen sprake is van een pleitbaar standpunt. De wettelijke bepalingen bevatten namelijk betrekkelijk eenvoudige formele voorwaarden om voor toepassing van de afdrachtvermindering in aanmerking te komen (de vereiste verklaringen). Het standpunt van belanghebbende dat ter zake van een opleiding die op zichzelf bezien voldoet aan de eisen, recht bestaat op de afdrachtvermindering, ondanks de afwezigheid van de vereiste verklaringen, is niet pleitbaar. Anders dan het hof heeft geoordeeld, is HR 13 februari 2009, nr. 07/12891, NTFR 2009/421 (heel kort gezegd: een belastingplichtige mag in beginsel vertrouwen op een door hem ingeschakelde deskundige adviseur; eigen onderzoek is niet nodig) echter ook van toepassing bij ‘betrekkelijk eenvoudige formele voorwaarden’. Ook wanneer de belastingplichtige zich wél zelf heeft verdiept in de op hem toepasselijke belastingregelingen, brengt dat enkele feit nog niet mee dat hij gehouden is om te controleren of de door zijn deskundige adviseur opgemaakte aangiften juist waren. De Hoge Raad verwijst de zaak voor een nieuwe beoordeling van de vergrijpboeten.

NTFR 2017/2051 - Bij toepassing art. 80a Wet RO voegt de Hoge Raad geen standaardoverwegingen toe

ECLI:NL:HR:2017:1609, datum uitspraak 11-08-2017, publicatiedatum 11-08-2017
Aflevering 34, gepubliceerd op 24-08-2017 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Belanghebbende heeft de Hoge Raad verzocht een arrest te herzien. Nadat de griffier van de Hoge Raad aan de advocaat-generaal had medegedeeld dat in deze zaak toepassing van art. 80a Wet RO werd overwogen, heeft A-G Niessen een overzichtsconclusie genomen over toepassing van art. 80a Wet RO (28 maart 2017, nr. 16/03548, NTFR 2017/981). De advocaat-generaal heeft daarin de Hoge Raad in overweging gegeven om niet te volstaan met verwijzing naar de in art. 80a Wet RO genoemde gronden, maar daaraan standaardoverwegingen toe te voegen die de grond voor de afwijzing van de klachten aanwijzen zonder deze klachten specifiek te behandelen. De Hoge Raad volgt deze suggestie niet. Het toevoegen van nadere standaardoverwegingen vermindert het effect dat met art. 80a Wet RO is beoogd voor de werklast van de Hoge Raad. Voorts leveren nadere standaardoverwegingen geen bijdrage aan de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het extra inzicht dat aan de individuele belanghebbende wordt verschaft door het toevoegen van standaardoverwegingen is ook beperkt. De Hoge Raad verklaart daarom ook dit herzieningsverzoek met toepassing van art. 80a Wet RO niet-ontvankelijk zonder toevoeging van standaardoverwegingen.

NTFR 2017/2067 - Niet vooraf horen blijft zonder gevolgen wegens gegronde vrees voor verduistering (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:1631, datum uitspraak 11-08-2017, publicatiedatum 11-08-2017
Aflevering 34, gepubliceerd op 24-08-2017
Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Tot de fiscale eenheid behoren Bouw bv en Beheer bv. Bouw bv verrichtte in de jaren 2004, 2005 en 2006 regelmatig werkzaamheden voor een derde. Op 11 april 2007 gaat Bouw bv failliet. Naar aanleiding van een boekenonderzoek is geconstateerd dat deze derde contante bedragen heeft uitbetaald aan belanghebbende. De inspecteur stelt dat er in de jaren 2004, 2005 en 2006 te weinig omzet is aangegeven. Na verwijzing door de Hoge Raad (NTFR 2015/3014) heeft het verwijzingshof (Hof Amsterdam 22 november 2016, nr. 15/00825, NTFR 2017/281) geoordeeld dat het niet-vooraf-horen in dit geval zonder gevolgen kon blijven. Het hof achtte aannemelijk dat er gegronde vrees voor verduistering bestond. Bovendien was belanghebbende in de bezwaarfase alsnog in staat om de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag te toetsen dan wel te betwisten, zodat hier geen sprake is van een situatie waarin de rechten van de verdediging in de kern zijn aangetast. Voorts achtte het hof aannemelijk dat de nadelige gevolgen van het opleggen van de naheffingsaanslag na bezwaar ongedaan zijn gemaakt (wat de boete betreft) dan wel alsnog ongedaan kunnen worden gemaakt, indien in rechte zou worden vastgesteld dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd of verminderd, temeer nu de executie van de gelegde beslagen is aangehouden in verband met de onderhavige procedures. Het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging is in deze zaak niet geschonden. De handelwijze van belanghebbende (het niet-voeren van een boekhouding, het niet-opmaken van facturen en het betalen van onderaannemers zonder factuur) belet dat de belasting juist wordt geheven, waardoor de goede werking van het btw-stelsel in het gedrang komt. Aan belanghebbende is terecht aanvullend recht op aftrek van voorbelasting geweigerd. De inspecteur heeft bij de berekening van de naheffingsaanslag de gehele omzet belast naar het algemene btw-tarief. Dit achtte het hof niet redelijk. Een deel van de omzet, namelijk voor stuc- en schilderwerkzaamheden, valt onder het verlaagde tarief.

NTFR 2017/2068 - Na verwijzing door Hoge Raad kunnen in beginsel geen nieuwe stukken worden ingebracht (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:1630, datum uitspraak 11-08-2017, publicatiedatum 11-08-2017
Aflevering 34, gepubliceerd op 24-08-2017
Belanghebbende houdt (middellijk) alle aandelen in D bv, welke vennootschap zich bezighoudt met het aannemen van werk. D bv verrichtte in de jaren 2004, 2005 en 2006 regelmatig werkzaamheden voor een derde. Op 11 april 2007 gaat D bv failliet. Naar aanleiding van een boekenonderzoek is geconstateerd dat deze derde contante bedragen (zwarte omzet) heeft uitbetaald aan belanghebbende. De inspecteur stelt dat er in de jaren 2004, 2005 en 2006 een uitdeling heeft plaatsgevonden van D bv aan belanghebbende. Belanghebbende heeft de winstuitdelingen niet in zijn aangiften IB/PVV vermeld. Belanghebbende bracht in hoger beroep bij Hof Den Haag ter betwisting van de omvang van de door de inspecteur in aanmerking genomen bedragen, nieuwe stukken in het geding. Omdat Hof Den Haag in zijn uitspraak van 26 september 2014, nrs. 13/00120 t/m 13/00122, geen overweging wijdde aan deze in hoger beroep nieuw bijgebrachte bestrijding van de correcties, heeft de Hoge Raad (13 november 2015, nr. 14/05684, NTFR 2015/3013) de uitspraak van Hof Den Haag vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Amsterdam. Belanghebbende heeft na verwijzing nieuwe stukken ingebracht. Volgens het hof zijn deze stukken niet toelaatbaar, omdat als uitgangspunt geldt dat een verwijzingshof het geding moet behandelen in de stand waarin dit verkeerde toen de vernietigde uitspraak werd gewezen. Het verwijzingsgeding is aan te merken als de voortzetting van de onvoltooide (appel)instantie die voorafging aan het cassatiegeding; de verwijzingsprocedure heeft nadrukkelijk niet het karakter van een tweede of aanvullend hoger beroep, met de bij een hoger beroep behorende herkansingsmogelijkheden, aldus het hof. Alleen bewijs dat reeds voor het gecasseerde hof werd aangeboden, maar door dat hof werd geweigerd, kan na verwijzing alsnog worden ingebracht. Dit uitgangspunt kent uitzonderingen, maar die doen zich in deze zaak niet voor. Het hof (Gerechtshof Amsterdam 22 november 2016, nrs. 15/00822 t/m 15/00824, NTFR 2017/159) oordeelt dat de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV terecht zijn opgelegd. Het hof acht door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij meer kosten heeft gemaakt dan de reeds door de rechtbank aanvaarde 30%.

NTFR 2017/2069 - Inspecteur voldoet aan nieuwfeitvereiste voor navordering ten onrechte afgetrokken specifieke zorgkosten (art. 80a Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:1620, datum uitspraak 11-08-2017, publicatiedatum 11-08-2017
Aflevering 34, gepubliceerd op 24-08-2017
Belanghebbende heeft over de belastingjaren 2012 en 2013 aangiften IB gedaan. In beide jaren is een bedrag aan persoonsgebonden aftrek ter zake van specifieke zorgkosten opgevoerd. De aanslagen zijn conform de ingediende aangiften opgelegd. Aan belanghebbende zijn over beide jaren navorderingsaanslagen opgelegd waarbij de specifieke zorgkosten niet langer in aanmerking zijn genomen. Het hof (Hof Den Haag 8 maart 2017, nrs. 16/00341 en 16/00342, NTFR 2017/1731) heeft overwogen dat de inspecteur in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft opgenomen en dat hij niet is gehouden tot een nader onderzoek. Dit is anders als hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid in redelijkheid behoort te twijfelen. De aangiften van belanghebbende maakten een verzorgde indruk en waren door een gemachtigde ingediend. Naar het oordeel van het hof hoefde de inspecteur, na met een normale zorgvuldigheid van deze aangiften kennis te hebben genomen, in redelijkheid niet te twijfelen aan de verschillende posten waarvoor aftrek was geclaimd. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat de gegevens die aanleiding gaven tot nader onderzoek hem niet bekend waren en ook redelijkerwijs niet hadden kunnen zijn. Aan het nieuwfeitvereiste is derhalve voldaan. Het hof oordeelde vervolgens dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitgaven voor specifieke zorgkosten door haar zijn gedaan en op haar hebben gedrukt. Het hof passeert het bewijsaanbod van een doktersverklaring omdat tussen partijen niet in geschil is dat de specifieke zorgkosten naar hun aard voor aftrek in aanmerking komen. De kosten komen niet voor aftrek in aanmerking omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de uitgaven heeft gedaan en dat zij op haar hebben gedrukt. Een doktersverklaring kan daar niets aan veranderen.

NTFR 2017/2070 - Intoetsen verkeerd bedrag door Belastingdienst is een fout op grond waarvan navordering mogelijk is I (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:1629, datum uitspraak 11-08-2017, publicatiedatum 11-08-2017
Aflevering 34, gepubliceerd op 24-08-2017
Belanghebbende en haar zus hebben in de aangiften schenkbelasting een schenking van € 37.713.473 aangegeven en een bedrag aan verschuldigde schenkbelasting van € 7.530.117. Bij het invoeren van de gegevens van de (papieren) aangiften in het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst werd echter een bedrag van € 37.713 ingevoerd als verkrijging. Hierdoor kregen de zussen ieder een aanslag schenkbelasting van € 3.268. De inspecteur heeft navorderingsaanslagen opgelegd. Het hof oordeelt dat sprake is van een gemaakte fout op grond waarvan navordering mogelijk was. Er is sprake van een ‘schrijf-, overname- of intoetsfout’ of een daarmee gelijk te stellen vergissing. Het hof (Gerechtshof Amsterdam 23 augustus 2016, nr. 16/00012, NTFR 2016/2678) acht het volstrekt onaannemelijk dat de bewuste ambtenaar bij de aanslagregeling heeft willen afwijken van hetgeen in de aangifte stond vermeld of dat deze handeling overigens is terug te voeren op een bewust door de inspecteur genomen beslissing. Er is sprake van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat deze ambtenaar wilde bij de aanslagregeling (i.c. het conform de aangifte vaststellen van de aanslag) en wat daadwerkelijk in het aanslagbiljet is vastgelegd. De fout vloeit voort uit de omstandigheid dat bij het handmatig overnemen en invoeren van gegevens uit de aangifte fouten kunnen worden (en in dezen ook zijn) gemaakt. Herstel van die fouten is mogelijk indien sprake is – zoals in het onderhavige geval – van een ‘schrijf-, overname- of intoetsfout’ of een daarmee gelijk te stellen vergissing. Daaraan doet niet af dat (het gevolg van) de fout mogelijk had kunnen worden voorkomen.

NTFR 2017/2071 - WOB-verzoek over verdragsbeleid met betrekking tot Caribisch Nederland

Aflevering 34, gepubliceerd op 24-08-2017
In het kader van een WOB-verzoek dat betrekking heeft op het Nederlandse verdragsbeleid dat specifiek ziet op de voormalige Nederlandse Antillen, Curaçao en de BES-eilanden, heeft het Ministerie van Financiën enkele documenten openbaar gemaakt. Dit betreft met name een tweetal door Nederland opgestelde ‘handouts’ over de staatkundige indeling van Nederland en het belastingstelsel op de BES-eilanden, die in het kader van de verdragsonderhandelingen zijn gebruikt. Dergelijke stukken bestaan niet over Aruba, Sint Maarten en Curaçao. Voor zover de gevraagde documenten over de territoriale uitbreiding van de werkingssfeer van een belastingverdrag openbare informatie bevatten die is terug te vinden in de memorie van toelichting bij de betreffende belastingverdragen, hoeft deze niet nogmaals te worden verstrekt. Bij de niet-openbare informatie gaat het volgens het ministerie om vertrouwelijke onderhandelingsverslagen die zijn gewisseld tussen verdragspartijen. Verstrekking hiervan blijft achterwege vanwege het belang van de betrekkingen van Nederland met andere staten.

NTFR 2017/2072 - Reactie op vragen Tweede Kamer naar aanleiding van update FATCA-regelgeving

Aflevering 34, gepubliceerd op 24-08-2017
De staatssecretaris van Financiën reageert op vragen van leden van de Tweede Kamer naar aanleiding van zijn update over de gevolgen van de Amerikaanse FATCA-regelgeving voor burgers en financiële instellingen in Nederland. Deze update bespraken wij in NTFR 2017/1059. De staatssecretaris herhaalt dat hij – in samenspraak met Europese bondgenoten en andere (private) belanghebbenden – invloed probeert uit te oefenen om de uitwerking van Amerikaanse regelgeving op Nederlandse burgers en bedrijven te verzachten. Hij licht in zijn antwoorden de Nederlandse acties verder toe en zal indien nodig een update opnemen in de moties-en-toezeggingenbrief die hij van plan is te sturen op Prinsjesdag.