Aflevering 32-33

Gepubliceerd op 17 augustus 2017

NTFR 2017/1938 - Rechterlijk beleid: voorzichtigheid geboden!

Aflevering 32-33, gepubliceerd op 17-08-2017 geschreven door mr. R. den Ouden
Op 20 januari 2017 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen in een op het eerste gezicht ‘standaardzaak’ over de vergoeding van taxatiekosten in een WOZ-procedure (HR 20 januari 2017, nr. 16/02933, NTFR 2017/278). De belastingplichtige in die zaak had in zijn strijd tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning in de bezwaarfase een taxatierapport laten opstellen. In hoger beroep, waarin de belastingplichtige gedeeltelijk in het gelijk werd gesteld, kende het hof de belastingplichtige wel een proceskostenvergoeding toe voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand maar niet voor de kosten van het in de bezwaarfase opgemaakte taxatierapport. De door de belastingplichtige in cassatie aangevoerde klacht over dit verzuim trof volgens de Hoge Raad doel. De Hoge Raad oordeelde dat ‘gelet op de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Stcrt. 2012/26039, had het Hof voor de kosten hiervan een vergoeding moeten toekennen van € 242.’. Achter de woorden ‘had…moeten’ gaat naar mijn mening een belangrijke kwestie schuil, namelijk die van binding van de rechter aan rechterlijk beleid.

NTFR 2017/1956 - Verwijzing voor vraag of belanghebbende met ‘schikkingsactiviteiten’ economische activiteiten verricht

ECLI:NL:PHR:2017:546, datum uitspraak 02-06-2017, publicatiedatum 30-06-2017
Aflevering 32-33, gepubliceerd op 17-08-2017 met annotatie van mr. M. Soltysik
Als collectieve belangenbehartiger voor beleggers houdt belanghebbende zich onder meer bezig met het voeren van collectieve juridische acties tegen bedrijven die beleggers, leden en niet-leden (beweerdelijk) benadelen door misleiding, fraude, mismanagement en wat dies meer zij. Belanghebbende spant in dit kader op de voet van art. 3:305a BW procedures aan die (slechts) kunnen strekken tot een verklaring voor recht, gebod of verbod en niet tot het toekennen van een schadevergoeding te voldoen in geld. Zij voert de procedures op eigen initiatief en ontvangt hiervoor geen afzonderlijk bedongen vergoeding van getroffen beleggers. Vervolgens tracht belanghebbende een schikking te bereiken. Een dergelijke schikking houdt in dat benadeelde beleggers een schadevergoeding van het aangesproken bedrijf ontvangen. Als onderdeel van de schikking betaalt het aangesproken bedrijf daarnaast vaak een ‘schikkingsvergoeding’ aan belanghebbende. Belanghebbende neemt dan op zich de schikking publiek aan derden aan te bevelen en toe te lichten.

NTFR 2017/1958 - Hoge Raad geeft uitleg aan begrip 'zeeschepen'

ECLI:NL:HR:2017:1173, datum uitspraak 30-06-2017, publicatiedatum 30-06-2017
Aflevering 32-33, gepubliceerd op 17-08-2017 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende heeft aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van scheepscasco’s. Zij heeft deze goederen aangegeven onder post 8901 90 10 GN (0%), zijnde ‘andere schepen voor het vervoer van goederen en andere schepen die zowel bestemd zijn voor het vervoer van personen als van goederen: zeeschepen’. Volgens de inspecteur is er sprake van casco’s van andere dan zeeschepen, zodat indeling in post 8901 20 90 GN (tankschepen, andere dan zeeschepen) of 8901 90 99 GN (andere dan zeeschepen, bestemd voor het vervoer van goederen (en personen) met mechanische voortbeweging) GN (1,7%) aan de orde is. Daarom heeft hij douanerechten nagevorderd. Hof Amsterdam (11 juni 2015, nr. 13/00397, NTFR 2015/2794) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld.

NTFR 2017/1959 - Jarenlang niet controleren van invoeraangiften door douane vormt geen bijzondere omstandigheid voor terugbetaling van douanerechten

ECLI:NL:HR:2017:1172, datum uitspraak 30-06-2017, publicatiedatum 30-06-2017
Aflevering 32-33, gepubliceerd op 17-08-2017 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende heeft jarenlang ter zake van de invoer van scheepscasco’s in de invoeraangiften een onjuiste tariefpost vermeld. De douaneautoriteiten hebben deze tariefpost bij de vrijgave van de scheepscasco’s overgenomen als grondslag voor de heffing, zonder de juistheid daarvan te verifiëren. Na een ingestelde controle is dit met betrekking tot de onderhavige scheepscasco’s ontdekt en zijn douanerechten geheven. Belanghebbende heeft een verzoek tot terugbetaling gedaan op de voet van art. 239, lid 1, CDW en art. 899, lid 2, Uitvoeringsverordening Communautair Douanewetboek (UCDW). Volgens die bepalingen kan tot terugbetaling van de rechten van invoer worden overgegaan wanneer het gaat om bijzondere omstandigheden die geen frauduleuze handeling of klaarblijkelijke nalatigheid van de zijde van de belanghebbende inhouden. Volgens de Hoge Raad heeft het hof terecht beslist dat het verzoek van belanghebbende niet kan worden ingewilligd. Van bijzondere omstandigheden is namelijk geen sprake. Het in een aangifte vermelden van een onjuiste tariefpost vormt in het algemeen een vergissing die voor rekening en risico van de aangever behoort te komen. Dit kan anders worden wanneer het vermelden van een onjuiste tariefpost het gevolg is geweest van aan de douaneautoriteiten toerekenbare fouten. Daarvan is in dit geval echter niet gebleken. Ook het jarenlang niet controleren van de aangiften vormt geen bijzondere omstandigheid.

NTFR 2017/1965 - Na verwijzing door Hoge Raad had hof nieuwe stelling niet mogen behandelen

ECLI:NL:HR:2017:1330, datum uitspraak 14-07-2017, publicatiedatum 14-07-2017
Aflevering 32-33, gepubliceerd op 17-08-2017 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Na verwijzing door de Hoge Raad (18 december 2015, nr. 15/00040, NTFR 2016/403) heeft Hof Arnhem-Leeuwarden (8 november 2016, nrs. 15/01574 t/m 15/01585, NTFR 2017/38) geoordeeld dat de informatiebeschikkingen moeten worden gehandhaafd, ook voor zover er vragen zijn gesteld over de jaarstukken. Tegen dit oordeel komt belanghebbende op in een (tweede) cassatieprocedure. De Hoge Raad constateert echter dat het hof buiten de rechtsstrijd na verwijzing is getreden. De klacht over de jaarstukken was niet eerder opgeworpen terwijl dit wel had gekund. Na verwijzing kon deze (nieuwe) klacht dus niet meer door het hof worden behandeld. Tot cassatie leidt dit niet omdat de beslissing van het hof daardoor niet anders komt te luiden.

NTFR 2017/1966 - Bevoegdheidsverdeling tussen burgerlijke en belastingrechter

ECLI:NL:HR:2017:1103, datum uitspraak 16-06-2017, publicatiedatum 16-06-2017
Aflevering 32-33, gepubliceerd op 17-08-2017 met annotatie van mr. A.J.C. Perdaems
Een rederij heeft twee overeenkomsten met de gemeente gesloten over de heffing van toeristenbelasting. In deze overeenkomsten is voor de jaren 2011 en 2012 bepaald hoeveel personen in Marken verblijven en wordt voor dat geschatte aantal personen de toeristenbelasting berekend naar het geldende tarief van € 0,50. In de overeenkomsten is bepaald dat geen rechtsmiddelen mogen worden ingesteld.

NTFR 2017/1969 - Verlengde navorderingstermijn niet van toepassing op verzwegen Nederlandse omzet die naar een buitenlandse bankrekening is overgeboekt

ECLI:NL:PHR:2017:644, datum uitspraak 28-06-2017, publicatiedatum 14-07-2017
Aflevering 32-33, gepubliceerd op 17-08-2017 met annotatie van mr. G.H. Ulrich
Belanghebbenden zijn gehuwd en dreven als ondernemers een ijssalon in de vorm van een vennootschap onder firma. De verkopen werden, althans grotendeels, contant afgerekend. Belanghebbenden hebben op 4 november 2005 een bedrag van € 60.000 in contanten gestort op een in Luxemburg aangehouden bankrekening. Belanghebbenden hebben, als zogenoemde inkeerders, op 14 april 2014 drie verzwegen buitenlandse bankrekeningen bij Luxemburgse banken gemeld bij de inspecteur. De inspecteur heeft op 12 juni 2015 aan belanghebbenden over het jaar 2005 navorderingsaanslagen opgelegd. Het in deze navorderingsaanslagen in aanmerking genomen belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) voor iedere belanghebbende afzonderlijk is, wegens meerdere winsten uit onderneming, gecorrigeerd met € 30.000.

NTFR 2017/1970 - Verlengde navorderingstermijn niet van toepassing op verzwegen binnenlandse winsten die op Luxemburgse bankrekening zijn gestort

ECLI:NL:PHR:2017:645, datum uitspraak 28-06-2017, publicatiedatum 14-07-2017
Aflevering 32-33, gepubliceerd op 17-08-2017 met annotatie van mr. G.H. Ulrich
Belanghebbende dreef als ondernemer een interieurwinkel. Daarnaast stond hij op markten. Daarmee heeft belanghebbende winst uit onderneming behaald. De verkoop werd (grotendeels) contant afgerekend. Belanghebbende heeft in 2004, 2006 en in 2007 bedragen in contanten gestort op zijn in Luxemburg gehouden bankrekeningen. Belanghebbende heeft zich op 3 februari 2014 als inkeerder met betrekking tot de verzwegen Luxemburgse bankrekeningen gemeld bij de inspecteur. Deze heeft in 2015 aan belanghebbende over 2004, 2006 en 2007 navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij winsten uit onderneming zijn belast.

NTFR 2017/1971 - ABRvS: algemene bewijs- en zorgvuldigheidsregels voor bestuurlijke boeten

ECLI:NL:RVS:2017:1818, datum uitspraak 05-07-2017, publicatiedatum 05-07-2017
Aflevering 32-33, gepubliceerd op 17-08-2017 met annotatie van mr. J. Kastelein
Aan belanghebbenden zijn boetes opgelegd wegens overtreding van de Wet Arbeid Vreemdelingen. De vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningplicht zou namelijk niet van toepassing zijn op de Roemeense vreemdelingen die via een buitenlandse opdrachtgever werden ingezet bij de bouw van twee schepen.

NTFR 2017/1974 - Kleinzoon KNIL-militair woont in Nederland, ongeacht het KNIL-Memorandum uit 1950 (art. 80a Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:1613, datum uitspraak 11-08-2017, publicatiedatum 11-08-2017
Aflevering 32-33, gepubliceerd op 17-08-2017
Belanghebbende is een kleinzoon van een ex-militair van het voormalige KNIL van Ambonese afkomst, die na de opheffing van het KNIL in Nederland is komen te verblijven. Belanghebbende stelt dat hij ten onrechte is aangemerkt als binnenlands belastingplichtige, omdat zijn verblijf in Nederland van tijdelijke aard is. Hij verwijst daarbij naar het KNIL-Memorandum uit 1950. Met Rechtbank Noord-Holland is het hof Amsterdam (20 december 2016, nr. 15/00111, NTFR 2017/426) van oordeel dat belanghebbende terecht is aangemerkt als binnenlands belastingplichtige. Uit de feiten blijkt dat belanghebbende feitelijk in Nederland woont en in Nederland looninkomsten geniet uit tegenwoordige arbeid. Deze feiten acht het hof van voldoende gewicht voor het oordeel dat tussen belanghebbende en Nederland een duurzame band van persoonlijke aard bestaat, kortom dat belanghebbende in Nederland woont. De door belanghebbende gestelde omstandigheden dat hij moet worden aangemerkt als tijdelijk in Nederland verblijvend, omdat hij evenals zijn grootvader in afwachting is van afvloeiing en opzending naar de plaats van bestemming en dat hij daarom ten onrechte als inwoner is ingeschreven in de basisadministratie, doen daar naar het oordeel van het hof niet aan af.

NTFR 2017/1979 - Europese Commissie vraagt België en Frankrijk belastingvrijstelling voor havens te stoppen

Aflevering 32-33, gepubliceerd op 17-08-2017 geschreven door A.F. Gunn
De Europese Commissie heeft in een persbericht van 27 juli 2017 bekendgemaakt dat zij België en Frankrijk heeft verzocht de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor hun havens af te schaffen om zo hun belastingstelsel in overeenstemming te brengen met de staatssteunregels van de EU. De winsten van havenexploitanten moeten worden belast volgens de gewone nationale vennootschapsbelastingwetgeving om concurrentieverstoring te voorkomen. De Commissie is van oordeel dat de Belgische en Franse havens door de vrijstellingen een selectief voordeel krijgen dat in strijd is met de staatssteunregels van de EU. De belastingvrijstellingen dienen namelijk geen duidelijke doelstelling van algemeen belang. België en Frankrijk krijgen nu tot eind 2017 de tijd voor de nodige maatregelen om de belastingvrijstelling te beëindigen en ervoor te zorgen dat vanaf 1 januari 2018 alle havens aan dezelfde vennootschapsbelastingregels worden onderworpen als andere ondernemingen. Omdat de belastingvrijstellingen voor havens in België en Frankrijk al bestonden vóór de oprichting van de EU, worden deze maatregelen als ‘bestaande steun’ beschouwd en kan de Commissie niet verlangen dat België en Frankrijk de reeds verleende steun terugvorderen.