Aflevering 33-34

Gepubliceerd op 23 augustus 2018

NTFR 2018/1850 - Ontwijking van dividendbelasting onder de Fusierichtlijn

Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018 geschreven door mr. dr. J.J. van den Broek
De vraag of ondernemingen dividendbelasting mogen ontwijken is een hot topic. In de politiek werd er deze zomer fel gediscussieerd over de fiscale besparingen die Shell zou hebben gerealiseerd met constructies om de heffing van Nederlandse dividendbelasting te vermijden. Dit debat betrof vooral de ethische dimensie van belastingontwijking.

NTFR 2018/1851 - Besluit op WOB-verzoek over 'parapluaanpak' vermogen in het buitenland

Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018
Het Ministerie van Financiën heeft een WOB-verzoek beantwoord betreffende – onder meer – een draaiboek, de richtlijnen dan wel andere afspraken, verslagen van de vergaderingen, werkinstructies en de daarbij behorende documenten die de medewerkers van de Belastingdienst ter beschikking staan voor de uitvoering van het project ‘paraplu aanpak’ Vermogen in het Buitenland, en de documenten waaruit blijkt over welke gegevens de Belastingdienst beschikt.

NTFR 2018/1852 - Op afwaardering van nabetalingsrecht ter zake van in 2000 verkochte landbouwgronden is oude landbouwvrijstelling van toepassing

ECLI:NL:HR:2018:1201, datum uitspraak 13-07-2018, publicatiedatum 13-07-2018
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende, een akkerbouwer, heeft op 28 januari 2000 percelen landbouwgrond verkocht tegen een direct verschuldigde koopsom en een recht op nabetaling bij onherroepelijke bestemmingswijziging van de grond. De landbouwgronden zijn op 15 december 2000 geleverd. Belanghebbende had het recht de gronden maximaal tien jaar te blijven gebruiken. In maart 2003 heeft belanghebbende met de inspecteur een vaststellingsovereenkomst gesloten over de toepassing van de landbouwvrijstelling op de met de verkoop van de gronden behaalde winst (hierna: de vso). De verkochte grond is gedurende 72 maanden steeds gebruikt in de landbouwonderneming van belanghebbende. De daadwerkelijk genoten opbrengsten alsmede de contante waarde van het nabetalingsrecht zijn door belanghebbende tot de winst van het boekjaar 1999/2000 gerekend, waarop de ‘oude’ landbouwvrijstelling is toegepast. Het nabetalingsrecht is als vordering op de balans geactiveerd. In de daaropvolgende zes boekjaren is de contante waarde in verband met oprenting verhoogd. In 2010 wenst belanghebbende het nabetalingsrecht volledig ten laste van de winst af te waarderen. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (10 mei 2016, nr. 15/00243, NTFR 2016/1715) heeft de inspecteur dit terecht niet aanvaard. De Hoge Raad is het daarmee eens. Het oordeel van het hof dat de afwaardering van (de contante waarde van) het nabetalingsrecht niet ten laste van de winst komt, berust namelijk op zijn feitelijke en niet onbegrijpelijke uitleg van de vso dat daarin is vastgelegd dat op het resultaat van de verkooptransactie van 28 januari 2000 de regels van de oude landbouwvrijstelling toepassing zouden vinden. Het oordeel van het hof dat van de vso niet kan worden gezegd dat deze zozeer in strijd is met geldende wettelijke regelingen dat de inspecteur niet op nakoming ervan mocht vertrouwen, is juist volgens de Hoge Raad.

NTFR 2018/1855 - Beeldend kunstenaar met jarenlang verlies heeft geen bron van inkomen (art. 80a Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:1370, datum uitspraak 17-08-2018, publicatiedatum 17-08-2018
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018
Belanghebbende verricht activiteiten als beeldend kunstenaar. In de jaren 2005 tot en met 2014 heeft hij louter negatieve resultaten behaald. Ook met betrekking tot het onderhavige jaar (2011) stelt belanghebbende dat hij ondernemer is voor de inkomstenbelasting ter zake van zijn kunstenaarsactiviteiten, waaronder zijn (online) galerie. Hof Arnhem-Leeuwarden (27 juni 2017, nr. 16/00825, NTFR 2017/2172) heeft echter geoordeeld dat geen sprake is van een bron van inkomen, omdat een objectieve winstverwachting ontbreekt. De aard van de activiteiten, die goeddeels bestaan uit de verkoop van (reproducties van) originele kunstwerken van belanghebbende zelf, maakt niet dat een objectieve winstverwachting reeds op voorhand aannemelijk moet worden geacht. Bovendien heeft belanghebbende in een reeks van jaren nimmer positieve resultaten behaald. De verkoop in 2011 van twee schilderijen tegen aanzienlijke bedragen doet daaraan niet af. Het betreft een incidentele omzetpost. Hiermee is geen opwaartse lijn ingezet. Voorts oordeelt het hof dat een tussen partijen in 2005 gesloten vaststellingsovereenkomst inzake de aftrek van extra vervoerskosten wegens invaliditeit door de inspecteur in 2010 rechtsgeldig is beëindigd. Belanghebbende heeft geen recht op de extra door hem geclaimde specifieke zorgkosten

NTFR 2018/1860 - Belastingrechter dient de door de SVB afgegeven A1-verklaring te volgen

ECLI:NL:PHR:2018:839, datum uitspraak 02-08-2018, publicatiedatum 03-08-2018
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende was in 2013 werkzaam op een binnenschip. Van 1 januari 2013 tot en met 31 januari 2013 was hij in loondienst bij TSR bv. Met ingang van 1 februari 2013 werkt belanghebbende in loondienst bij Atlantis Ltd. De SVB heeft op 4 januari 2013 een A1-verklaring afgegeven, die inhoudt dat belanghebbende werknemer was van TSR bv en dat hij van 3 januari 2013 tot en met 31 december 2013 was onderworpen aan de heffing van premie volksverzekeringen in Nederland. Op 24 juni 2014 heeft de SVB een nieuwe A1-verklaring afgegeven, die inhoudt dat belanghebbende van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 in Nederland aan de heffing van premie volksverzekeringen was onderworpen.

NTFR 2018/1861 - Premie AOW verschuldigd ook al maakt SVB voorbehoud op pensioenoverzicht (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:1367, datum uitspraak 17-08-2018, publicatiedatum 17-08-2018
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018
Belanghebbende woont sinds medio 2002 in België. Hij is in 2010 in dienstbetrekking bij D bv en verricht de betreffende werkzaamheden in Nederland en België. Het heffingsrecht ter zake van het loon van belanghebbende is voor 5% toegekend aan België. Belanghebbende stelt dat hij geen premies AOW is verschuldigd, omdat hij door het voorbehoud dat de SVB maakt in de verstrekte pensioenoverzichten, zijns inziens geen onvoorwaardelijk recht heeft op een AOW-pensioen bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Belanghebbende beroept zich in dit kader ook op HvJ 19 maart 2002, zaken C-393/99 en C-394/99 (Hervein II), NTFR 2002/705, punt 51. Hof Den Bosch (16 november 2017, nr. 16/03846, NTFR 2017/3122) heeft overwogen dat belanghebbende verzekerd is voor de AOW en dat hij in zoverre bij pensioeningangsdatum recht heeft op een (gedeeltelijke) AOW-uitkering. Voorafgaand aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd heeft een potentieel verzekerde de mogelijkheid van de SVB te vernemen wat zijn standpunt is over de verzekering, voor zover dat op dat moment vastgesteld kan worden met de dan beschikbaar zijnde gegevens. Daartegen staan ook rechtsmiddelen open. Op het moment van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd wordt opnieuw onderzocht in welke jaren iemand verzekerd was, maar indien een partij in afwijking van eerder afgegeven pensioenoverzichten op dat moment tot een ander inzicht komt omtrent het verzekerd zijn, mag van die partij worden verwacht dat hij deugdelijk en toereikend motiveert waarom de eerdere vaststelling onjuist was. Dit geldt niet alleen voor belanghebbende, maar ook voor de SVB. Het door de SVB gemaakte voorbehoud aan het slot van de verstrekte pensioenoverzichten betekent niet dat premies worden geheven zonder dat er een prestatie tegenover staat. Evenmin is sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel of met art. 1 EP (bij het EVRM).

NTFR 2018/1863 - Heffing over liquidatie-uitkeringen is niet strijdig met art. 1 EP (bij het EVRM) (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:1368, datum uitspraak 17-08-2018, publicatiedatum 17-08-2018
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018
Belanghebbende is (middellijk) aandeelhouder van verschillende (ook buitenlandse) vennootschappen. Twee Franse vennootschappen hebben zich beziggehouden met de ontwikkeling, bouw en verkoop van vakantiewoningen in Frankrijk. Belanghebbende is ook ‘ultimate beneficial owner’ van zowel M SA als Y SA. De twee Franse vennootschappen hebben voor een bedrag van € 16,8 miljoen grond gekocht van M SA. M SA is direct erna geliquideerd. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende zeer omvangrijke bedragen aan inkomen niet verantwoord in zijn aangiften IB/PVV 2007, 2008 en 2009. Het zou gaan om inkomsten ter zake van tbs-rentevorderingen, liquidatie-uitkeringen, verzwegen banktegoeden en onroerende zaken. Dat heeft geleid tot de onderhavige correcties. Hof Arnhem-Leeuwarden (17 januari 2017, nrs. 15/00732 t/m 15/00734, NTFR 2017/717) heeft in een zeer uitgebreide uitspraak uiteen gezet dat:

NTFR 2018/1865 - In bezwaar kan alsnog worden gekozen voor verruimde verliesverrekening, dagtekening aanslagbiljet is de aanvang van de bezwaartermijn

ECLI:NL:HR:2018:1317, datum uitspraak 17-08-2018, publicatiedatum 17-08-2018
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018 met annotatie van mr. M.B. Weijers
Belanghebbende heeft voor 2010 aangifte gedaan van een verlies en daarbij niet gekozen voor de verruimde verliesverrekening. De aanslag VPB 2010 is op 13 juli 2013 opgelegd. Daarbij is het verlies niet verrekend met winst van een voorgaand jaar. Bij brief van 27 augustus 2013 heeft belanghebbende alsnog verzocht om verrekening van het verlies van 2010 met winsten van 2007 en 2008 (verruimde verliesverrekening). De inspecteur heeft deze brief als bezwaarschrift tegen de (impliciete) verrekeningsbeschikking aangemerkt en dit bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad overweegt dat het belanghebbende vrijstond om in bezwaar alsnog te kiezen voor de verruimde verliesverrekening. Dit bezwaar is evenwel buiten de bezwaartermijn ingediend. De dagtekening van het aanslagbiljet bepaalt immers ook de aanvang van de termijn waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt tegen de (impliciete) verrekeningsbeschikking op datzelfde biljet. Nu belanghebbende werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar, ook niet nu het aanslagbiljet geen rechtsmiddelverwijzing bevat.

NTFR 2018/1869 - Voucherrichtlijn

Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018 geschreven door drs. J. van der Laan en mr. J.P.W.H.T. Becks
In 2016 heeft de EU een richtlijn (Richtlijn (EU) 2016/1065) aangenomen die de Btw-richtlijn wijzigt. Aangezien deze richtlijn niet eerder in NTFR is gepubliceerd, wordt deze nu gelijktijdig gepubliceerd met de Nederlandse parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat de richtlijn implementeert (zie NTFR 2018/1870). De richtlijn heeft tot doel om de regels over vouchers (met name cadeaubonnen) binnen de EU te harmoniseren, omdat is geconstateerd dat er veel verschillen zijn in de behandeling tussen de diverse lidstaten. De richtlijn definieert eerst wat onder vouchers moet worden verstaan en bepaalt vervolgens hoe de btw-heffing plaatsvindt. Het komt erop neer dat een ‘single purpose voucher’ bij elke overdracht ervan wordt beschouwd als de onderliggende levering of dienst. Bij een ‘multiple purpose voucher’ wordt de inwisseling aangemerkt als de betaling voor de levering en/of dienst. Bovendien wordt bepaald dat de richtlijn slechts van toepassing is op vouchers die zijn uitgegeven vanaf 1 januari 2019. Alle lidstaten moeten de richtlijn in hun nationale wetgeving implementeren vanaf 1 januari 2019.

NTFR 2018/1870 - Nederlandse implementatie Voucherrichtlijn

Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018 geschreven door drs. J. van der Laan en mr. J.P.W.H.T. Becks
Het parlement heeft het wetsvoorstel inzake de btw-behandeling van vouchers aangenomen. Dit voorstel strekt ertoe om de voucherrichtlijn (zie NTFR 2018/1869) te implementeren in de Wet OB 1968. De wettekst komt overeen met de tekst van de richtlijn. De wetgeving treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

NTFR 2018/1871 - Wijzing Uitvoeringsbesluit OB 1968 aan Voucherrichtlijn

Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018 geschreven door drs. J. van der Laan en mr. J.P.W.H.T. Becks
In deze uitgave van NTFR zijn de Voucherrichtlijn (NTFR 2018/1869) en de Nederlandse wetteksten met de implementatie daarvan (NTFR 2018/1870) gepubliceerd. In dit verband dient naast de Wet OB 1968 ook een artikel in het Uitv.besl. OB 1968 over de btw-behandeling van zegels (waardebonnen) in lijn te worden gebracht met deze nieuwe regels. De reden hiervoor is dat bepaalde instrumenten die op dit moment onder de zegelregeling vallen, met ingang van 1 januari 2019 ook onder de definitie van vouchers vallen. Voor de volledigheid is nogmaals de reactie van de NOB hierop toegevoegd, die eerder werd gepubliceerd in NTFR 2018/658.

NTFR 2018/1872 - Geen verhuisboedelvrijstelling invoerrechten voor vanuit Canada in Aruba ingevoerde auto

ECLI:NL:HR:2018:1031, datum uitspraak 29-06-2018, publicatiedatum 29-06-2018
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende en zijn echtgenote waren tot in juli 2011 woonachtig in Canada. Belanghebbende heeft daar op 18 oktober 2010 een gebruikte auto gekocht die op 20 oktober 2010 in het Canadese kentekenregister is ingeschreven. De auto is vanaf 30 september 2010 in Canada in opslag geweest. Op 5 mei 2011 is de auto uit deze opslag gehaald. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn in juli 2011 verhuisd naar Aruba. Op 30 juli 2011 is de auto vanuit Miami verscheept naar Aruba. Volgens belanghebbende valt de invoer van de auto onder de verhuisboedelvrijstelling voor invoerrechten. Volgens het Gemeenschappelijk Hof (21 december 2016) heeft belanghebbende echter niet aannemelijk gemaakt dat voor de auto wordt voldaan aan alle wettelijke vereisten voor toepassing van de verhuisboedelvrijstelling. Het daartegen ingestelde cassatieberoep faalt. Op grond van de regelgeving geldt voor toepassing van de verhuisboedelvrijstelling voor motorvoertuigen de eis dat deze, behoudens bijzondere gevallen, ten minste zes maanden vóór de datum waarop de belanghebbende zijn normale verblijfplaats in het buitenland heeft opgegeven, in zijn bezit en eigendom moeten zijn geweest en in zijn vroegere normale verblijfplaats moeten zijn gebruikt. De bewijslast rust op de belastingplichtige. De voor belanghebbende negatieve bewijsoordelen van het Hof acht de Hoge Raad cassatieproof.

NTFR 2018/1873 - Constructie met kippenvlees; schending verdedigingsbeginsel

ECLI:NL:HR:2018:1034, datum uitspraak 29-06-2018, publicatiedatum 29-06-2018
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
De belanghebbende in dit arrest vormde samen met de belanghebbende uit het arrest nr. 14/02785 het bestuur van de vennootschap die is betrokken bij een constructie om aanvullende douanerechten te ontlopen bij invoer van kippenvlees. De Hoge Raad herhaalt in dit arrest de overwegingen uit HR 30 september 2016, nr. 14/02785, NTFR 2016/2463 en concludeert dat sprake is van misbruik van recht waardoor aanvullende douanerechten kunnen worden geheven. Verder oordeelt de Hoge Raad dat belanghebbende als medeschuldenaar kan worden aangemerkt, dat de cif-invoerprijzen terecht als grondslag voor de aanvullende douanerechten zijn genomen, en dat de minister niet gehouden was aanslagbiljetten in te trekken en nieuwe utb’s uit te reiken. Niettemin vernietigt de Hoge Raad enige utb’s, omdat deze buiten de navorderingstermijn van drie jaren zijn opgelegd. Een verlenging van de navorderingstermijn (ex art. 22e, lid 2, AWR; tot 1 augustus 2008) is niet aan de orde, nu uit de hofuitspraak niet kan worden afgeleid dat enig handelen van belanghebbende was gericht op het ontduiken van aanvullende rechten. De vaststelling achteraf door de rechter dat sprake is van misbruik van recht is onvoldoende om te kunnen oordelen dat ten tijde van de aangifte het oogmerk van ontduiking bestond. Verder is het verdedigingsbeginsel geschonden en dienen om die reden de utb’s te worden vernietigd. Dit laatste betekent echter niet dat een aan die utb’s ten grondslag liggende boeking van de douaneschuld van rechtswege vervalt (HR 11 juli 2014, nr. 13/02765, NTFR 2014/2024). Het staat de minister vrij om opnieuw utb’s vast te stellen en aan belanghebbende te doen uitreiken, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2018/1878 - Grondstaffels in WOZ-procedure vormen op de zaak betrekking hebbende stukken

ECLI:NL:HR:2018:1316, datum uitspraak 17-08-2018, publicatiedatum 17-08-2018
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018 met annotatie van mr. M.B. Weijers
In het kader van een WOZ-procedure heeft Hof Den Bosch 10 februari 2017, nr. 15/01429 (NTFR 2017/1431) de heffingsambtenaar in de proceskosten veroordeeld, omdat hij de grondstaffels pas in hoger beroep heeft overgelegd. De Hoge Raad laat dat oordeel in stand. Anders dan het college betoogt, bevat art. 40 Wet WOZ geen uitputtende regeling over de openbaarmaking van gegevens in WOZ-zaken. Ook in die zaken zijn de voorschriften uit de Awb (art. 7:4 en 8:42 Awb) van toepassing. Wat betreft de grondstaffels herhaalt de Hoge Raad zijn overweging uit HR 4 mei 2018, nr. 16/04237, NTFR 2018/1156, dat gegevens die worden verwerkt of beheerd in databases – zoals onderhavige grondstaffels – op de zaak betrekking hebben voor zover zij van belang en raadpleegbaar zijn met het oog op de aan de orde zijnde zaak. Deze gegevens kunnen in de vorm van een afdruk of op andere geschikte wijze ter beschikking worden gesteld. Verder heeft het college in cassatie betoogd dat het in de bezwaarfase technisch niet mogelijk was de grondstaffels te herleiden uit het door de heffingsambtenaar gehanteerde softwareprogramma dat voorziet in een modelmatige analyse, zodat de verplichting van art. 7:4 Awb zich niet kan uitstrekken tot die informatie. Dit betoog kan niet slagen. Als een belanghebbende de juistheid van de bij een geautomatiseerd proces gemaakte keuzes, aannames en gegevens wil controleren, moet het bestuursorgaan zorg dragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid daarvan. Dit geldt ook voor de onderhavige grondstaffels. Nu belanghebbende zich pas in hoger beroep, nadat de grondstaffels waren verstrekt, een gefundeerd oordeel heeft kunnen vormen over de WOZ-waarde, heeft het hof terecht een proceskostenvergoeding toegekend, ook nu het hof de WOZ-waarde in stand heeft gelaten.

NTFR 2018/1880 - Grond (buiten)zwembad gewaardeerd als bebouwde grond

ECLI:NL:RBMNE:2018:2563, datum uitspraak 31-05-2018, publicatiedatum 11-06-2018
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018 met annotatie van mr. A. Dinée
Belanghebbende is gebruiker van een zwembad annex fitnessruimte dat dateert uit 1981. Belanghebbende bepleit dat de grond van het (buiten)zwembad als onbebouwde in plaats van bebouwde grond moet worden aangemerkt en er dus een lagere grondwaarde moet worden toegepast. De rechtbank verwerpt dit standpunt nu in dit concrete geval het zwembad moet worden aangemerkt als een bouwwerk, hetgeen gedefinieerd kan worden als elke constructie van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond. Ook acht de rechtbank de door de heffingsambtenaar vastgestelde factoren voor technische en functionele veroudering reëel. Hiermee heeft de heffingsambtenaar de door hem vastgestelde waarde aannemelijk gemaakt. (Beroep ongegrond.)

NTFR 2018/1881 - Hoge Raad geeft geen concrete invulling aan vereisten 'relatief' en 'absoluut' aanzienlijk in kader van vereiste aangifte

ECLI:NL:HR:2018:1312, datum uitspraak 17-08-2018, publicatiedatum 17-08-2018
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018 met annotatie van mr. K.M.G. Demandt
De inspecteur heeft aan belanghebbende, een restauranthouder, een navorderingsaanslag IB/PVV 2008 opgelegd wegens verzwegen inkomsten. Hof Arnhem-Leeuwarden (18 juli 2017, nr. 17/04145, NTFR 2017/2199) heeft aannemelijk geacht dat € 7.420,15 aan gerealiseerde omzet niet is opgenomen in de aangifte en dat daardoor ten onrechte € 715,68 niet is geheven. Dit bedrag is volgens het hof echter niet ‘absoluut aanzienlijk’ zodat omkering en verzwaring van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte niet aan de orde is. De staatssecretaris is in cassatie gekomen, echter zonder succes. De Hoge Raad acht de hofuitspraak cassatieproof. De Hoge Raad geeft geen concrete invulling aan de begrippen ‘relatief aanzienlijk’ en ‘absoluut aanzienlijk’ die spelen bij de vraag of de vereiste aangifte is gedaan. Bij de beoordeling of hieraan is voldaan, dienen volgens de Hoge Raad alle feiten en omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen.

NTFR 2018/1883 - Schermprints van WOZ-beschikkingen en taxatiedossiers vormen op de zaak betrekking hebbende stukken

ECLI:NL:HR:2018:1319, datum uitspraak 17-08-2018, publicatiedatum 17-08-2018
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018 met annotatie van mr. M.B. Weijers
In het kader van een IB-procedure (box 3) heeft belanghebbende verzocht om de taxatiedossiers die de inspecteur heeft gebruikt voor de vaststelling van de waarde van een aantal onroerende zaken, alsmede om de schermprints van de WOZ-beschikkingen van die onroerende zaken. Hof Arnhem-Leeuwarden 17 januari 2017, nr. 16/0069, NTFR 2017/627 heeft geoordeeld dat de taxatiedossiers en de schermprints niet overgelegd hoeven te worden. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Dat de taxatiedossiers bij het vaststellen van de aanslag en het doen van de uitspraak op bezwaar niet ter beschikking van de inspecteur hebben gestaan, doet niet ter zake. Ook als de inspecteur pas in de beroepsfase de beschikking heeft gekregen over deze dossiers, behoren deze tot op de zaak betrekking hebbende stukken. Verder moeten ook de schermprints worden overgelegd door de inspecteur, zelfs als belanghebbende al beschikt over die stukken.

NTFR 2018/1884 - Strafdossier vormt op de zaak betrekking hebbend stuk

ECLI:NL:HR:2018:1371, datum uitspraak 17-08-2018, publicatiedatum 17-08-2018
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018 met annotatie van mr. M.B. Weijers
In het kader van een IB-procedure is de woonplaats van belanghebbende in geschil. Belanghebbende heeft verzocht om overlegging van een strafdossier, omdat dit stuk van belang kan zijn voor de beoordeling van zijn woonplaats. Hof Arnhem-Leeuwarden (16 mei 2017, nr. 14/00788, NTFR 2017/1729) heeft dit verzoek geweigerd, aangezien het hof zijn oordeel (ten nadele van belanghebbende) heeft gebaseerd op ander bewijsmateriaal. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Aan het verzoek moet worden tegemoetgekomen nu belanghebbende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn geweest bij de besluitvorming. Dit verzoek kan niet worden afgewezen omdat de rechter het geschilpunt ten nadele van belanghebbende kan beslechten op basis van ander bewijsmateriaal. De omstandigheid dat de rechter een bewijsoordeel ten nadele van de belanghebbende kan vellen zonder kennis te nemen van een bepaald bewijsmiddel, sluit immers niet uit dat dit oordeel anders zou kunnen uitvallen na kennisneming van dit bewijsmiddel.

NTFR 2018/1894 - Belastingdienst vergoedt coulancerente bij achterwaartse verliescompensatie

Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018 geschreven door mr. W.E. Nent-Vroomen
De Nationale ombudsman heeft in een nieuwsbericht gepubliceerd dat de Belastingdienst coulancerente vergoedt als door toedoen van de Belastingdienst een vertraging is ontstaan in de achterwaartse verliesverrekening, waardoor ondernemers renteschade lijden. De Belastingdienst volgt hiermee de aanbeveling op die de Nationale ombudsman in drie rapporten deed op 18 december 2017 (NTFR 2018/1481). De Nationale ombudsman oordeelde daarin dat de Belastingdienst in beginsel de aangiften binnen een jaar moet afhandelen. Vertraging in de afhandeling mag niet worden veroorzaakt door inactiviteit aan de kant van de Belastingdienst gedurende een meer dan geringe periode. Aan de andere kant moet ook de belastingplichtige actie (blijven) ondernemen om zo in redelijkheid, en binnen de bestaande mogelijkheden, renteschade te helpen voorkomen. In de drie gevallen die de Nationale ombudsman onderzocht, was er sprake van inactiviteit aan de zijde van de Belastingdienst gedurende een meer dan geringe periode. Naar de mening van de Nationale ombudsman was er in deze gevallen sprake van bijzondere situaties die een coulancerentevergoeding rechtvaardigen.

NTFR 2018/1896 - AFM geeft nadere invulling aan de herziene Wwft in herschreven leidraad

Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft de Leidraad Wwft, Wwft BES en Sanctiewet 1977 herschreven in verband met de aanscherpingen van de Wwft per 25 juli 2018. Belangrijke wijzigingen zijn de aanpassing van de definitie van de ultimate beneficial owner (UBO) en het feit dat geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen binnenlandse en buitenlandse politically-exposed persons (PEP’s). Daarnaast wordt de inrichting van een compliance- en auditfunctie verplicht, wanneer dit evenredig is aan de aard en omvang van de onderneming. Ook is er sectorspecifieke guidance aan de leidraad toegevoegd, waarin voorbeelden worden gegeven van witwas- en terrorismefinancieringsrisico’s.

NTFR 2018/1900 - EC verzoekt België voorschriften betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden na te leven

Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018 geschreven door mr. F.C. van der Bogt
De Commissie heeft besloten België een aanmaningsbrief te sturen met het verzoek zijn voorschriften betreffende inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling aan Belgische ingezetenen met rekeningen in Luxemburg en Oostenrijk in overeenstemming te brengen met de EU-wetgeving. Momenteel weigert België belastingverrekening toe te kennen voor de in Luxemburg en Oostenrijk over de bovengenoemde rentebetaling geheven bronbelasting. Deze weigering is strijdig met de EU-wetgeving betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (art. 14 Richtlijn 2003/48/EG van de Raad). Als België binnen twee maanden geen maatregelen neemt, kan de Commissie de Belgische autoriteiten een met redenen omkleed advies sturen.

NTFR 2018/1901 - EC maant Nederland aan om overdrachten van pensioenkapitaal door mobiele werknemers niet langer te belasten

Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018 geschreven door mr. H.J. Noordenbos
De Europese Commissie heeft besloten Nederland een met redenen omkleed advies te sturen omdat het belastingen heft over overdrachten van pensioenkapitaal. Het gaat om overdrachten door mobiele werknemers aan de dertien EU-lidstaten die pensioenuitkeringen door pensioenfondsen in andere vormen dan annuïteiten toestaan. Krachtens de EU-wetgeving staat het mobiele werknemers vrij om een baan aan te nemen in een lidstaat die volledige of gedeeltelijke uitkering van pensioenen in de vorm van een vast bedrag toestaat. De Nederlandse wetgeving vormt een beperking van het vrije verkeer van werknemers (art. 45 VWEU), het vrij verrichten van diensten (art. 56 VWEU) en het vrije verkeer van kapitaal (art. 63 VWEU). Als Nederland binnen twee maanden geen maatregelen neemt, kan de Commissie de zaak aanhangig maken bij het HvJ.

NTFR 2018/1956 - Informatiebeschikking ter zake van afroomconstructie China terecht gegeven I

ECLI:NL:RBDHA:2018:6597, datum uitspraak 31-05-2018, publicatiedatum 20-07-2018
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018
X is middellijk aandeelhouder in belanghebbende en ultimate benificial owner van een naar Panamees recht opgerichte foundation. De Panamese foundation houdt alle aandelen in een naar het recht van de Seychellen opgerichte limited (A Ltd.). Belanghebbende hield zich bezig met de productie en verkoop van anti-fouling voor de scheepvaart en offshore-windturbines en daarvoor in China materialen inkocht. Een oud stagiair van belanghebbende bemiddelde daarbij en stuurde via B Ltd.. facturen aan belanghebbende. Nadat deze oud stagiair in de problemen dreigde te komen met de Chinese belastingdienst heeft X in 2014 een verzoek tot vrijwillige verbetering gedaan, waarbij hij heeft aangegeven dat daarbij één of meer buitenlandse vennootschappen zijn betrokken. X heeft nadien aangegeven dat de afroming van winsten door middel van commissiefacturen van B Ltd.. geschiedde. Vervolgens heeft de inspecteur aan belanghebbende een navorderingsaanslag over het jaar 2008 opgelegd, waarna de inspecteur in de bezwaarfase een informatiebeschikking heeft afgegeven. In de informatiebeschikking heeft de inspecteur onder meer om de bankafschriften van B Ltd. verzocht. De rechtbank oordeelt dat de informatiebeschikking terecht is gegeven. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de bankafschriften van B Ltd. en de aansluiting tussen enerzijds betalingen en facturen van B Ltd. en anderzijds facturen van de foundation-entiteiten van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing van belanghebbende, aangezien hiermee de – internationale – geldstromen van belanghebbende naar B Ltd. en van B Ltd. naar andere (al dan niet aan A Ltd. gelieerde) vennootschappen, waaronder de foundation-entiteiten, inzichtelijk zouden kunnen worden. Belanghebbende was derhalve op grond van art. 47, lid 1, AWR gehouden de verzochte informatie over te leggen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij redelijkerwijs niet meer over de door de inspecteur gevraagde gegevens kon beschikken. Er bestaat volgens de rechtbank een redelijk vermoeden dat X de ultimate benificial owner is van B Ltd. en dat B Ltd. gelieerd is aan belanghebbende.

NTFR 2018/1959 - Vernietiging informatiebeschikking omdat in informatiebeschikking nieuwe vragen zijn gesteld

ECLI:NL:RBDHA:2018:6596, datum uitspraak 31-05-2018, publicatiedatum 13-07-2018
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018
Belanghebbende is middellijk aandeelhouder in een vennootschap, dat zich bezig hield met de productie en verkoop van anti-fouling voor de scheepvaart en offshore windturbines en daarvoor in China materialen inkocht. De aandelen van de moedervennootschap van deze vennootschap worden via een buitenlandse vennootschap gehouden door een naar Panamees recht opgerichte foundation. Belanghebbende is ultimate benificial owner van die foundation. In 2014 doet belanghebbende een verzoek tot vrijwillige verbetering, waarbij hij heeft aangegeven dat daarbij één of meer buitenlandse vennootschappen zijn betrokken. Vervolgens heeft de inspecteur aan belanghebbende een informatiebeschikking opgelegd waarin negen vragen zijn opgenomen. De rechtbank oordeelt dat de informatiebeschikking ten aanzien van één vraag terecht is gegeven. Daarbij heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs niet meer over de door de inspecteur gevraagde facturen van de foundation kan beschikken. De overige acht vragen zijn niet eerder dan met de informatiebeschikking aan belanghebbende voorgehouden, zodat aan belanghebbende niet kan worden tegengeworpen dat hij niet heeft voldaan aan de verplichtingen van art. 47 AWR. Naar het oordeel van de rechtbank staat omkering en verzwaring van de bewijslast onder deze omstandigheden niet in verhouding tot het niet voldoen aan de op eiser rustende informatieverplichting. De informatiebeschikking wordt door de rechtbank vernietigd.

NTFR 2018/1960 - Verzuimboete van 5% bij suppletieaangifte is passend en geboden

ECLI:NL:RBZWB:2018:2280, datum uitspraak 30-03-2018, publicatiedatum 27-07-2018
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 23-08-2018
Belanghebbende heeft een perceel geleverd met 21% omzetbelasting. Door een vergissing is de € 95.235 aan omzetbelasting niet bij de aangifte over het tijdvak voldaan. De koper heeft de omzetbelasting niet teruggevraagd. Belanghebbende heeft toen zij dit ontdekte een suppletieaangifte ingediend. Naar aanleiding van de suppletie is een naheffingsaanslag met 5% boete opgelegd. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel. Mocht er al sprake zijn van schending van dit beginsel, dan kan dit niet leiden tot vernietiging van de aanslag, omdat de beslissing van de inspecteur geen andere afloop kon hebben gehad. De verzuimboete is naar het oordeel van de rechtbank terecht opgelegd. Bij een verzuimboete spelen de factoren schuld en opzet geen rol. Alleen bij avas en een pleitbaar standpunt dient een verzuimboete achterwege te blijven, maar dat is niet het geval. De rechtbank ziet in de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden, onberispelijk fiscaal verleden en dat de omzetbelasting pas is teruggevraagd nadat deze is voldaan, geen reden om de boete te matigen.