Aflevering 29-30

In een wereld die zich begeeft op het snijvlak van fiscaliteit en technologie heb je af het toe het genoegen om bijzondere mensen te ontmoeten. Meestal uit de technologiehoek overigens, maar dat terzijde … Zo had ik het genoegen Matt Sorum te ontmoeten, de voormalig drummer van Guns N’ Roses, die een blockchainplatform voor artiesten promootte. Ook ontmoette ik in 2018 Stuart Haber, een bekend cryptograaf, die geldt als een van de grondleggers van blockchaintechnologie.1 Wat me vooral bijbleef, is dat hij niet met zekerheid kon zeggen of het algoritme van bitcoin2 voor altijd onkraakbaar zou blijven (vooralsnog wel). Dergelijke ontmoetingen zijn niet alleen leuk, maar ook inspirerend. Ze doen me beseffen dat fiscaliteit niet alleen leuk kan zijn, maar ook heel complex. Het is immers nodig om te zien hoe technologische ontwikkelingen de wereld veranderen en welke impact deze ontwikkelingen kunnen hebben op de belastingheffing. Het begrijpen van de technologie is daarbij al ingewikkeld genoeg, laat staan om daar nog met een fiscale bril naar te kijken.

De ministeries van Economische Zaken en Klimaat, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën hebben de wettelijke basis gepubliceerd voor een gezamenlijke casuïstiektafel of schuldentafel voor het UWV, de RVO en de Belastingdienst.

In de Staatscourant is de regeling van de minister van Financiën van 24 juni 2022 (2022-163738), houdende regels inzake de taakuitoefening en bevoegdheden van de inspectie belastingen, toeslagen en douane (Regeling taakuitoefening en bevoegdheden IBTD) gepubliceerd. De IBTD is per 1 januari 2022 ingesteld met een wijziging van het Organisatiebesluit Ministerie van Financiën 2020. In dat organisatiebesluit is bepaald dat de inspectie onder leiding staat van de inspecteur-generaal. In dat besluit zijn ook de taken van de inspectie opgenomen en dat er een afzonderlijke regeling komt waarin de bevoegdheden worden vastgelegd van de inspectie en de wijze waarop de inspectie haar taken zal uitoefenen. Deze afzonderlijke regeling ligt nu voor.

Minister Adriaansens (EZK) is niet overtuigd van een specifieke fiscale durfkapitaalregeling. Dit schrijft de minister in een brief aan de Tweede Kamer over mkb-financiering. De minister geeft er nu de voorkeur aan om naar oplossingen te zoeken binnen het huidige financieringsinstrumentarium.

Staatssecretaris Van Rij (Fiscaliteit en Belastingdienst) stuurt de Tweede Kamer de nota naar aanleiding van het verslag over wetsvoorstel Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling digitale platformeconomie.

De staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst heeft op verzoek van de vaste commissie voor Financiën gereageerd op een brief over de mogelijkheden voor een onderzoek naar een pardonregeling voor huiseigenaren die hun aan hun geldverstrekker verpande levensverzekering niet tijdig in een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) hebben omgezet.

De staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst heeft een aantal stukken over box 3 aan de Tweede Kamer gestuurd. Het zijn notities die in 2015 zijn gemaakt ter voorbereiding op de wijziging in box 3 in het Belastingplan 2016. De staatssecretaris stuurt deze notities in aanvulling op de antwoorden van 11 mei 2022 op de Kamervragen over juridische adviezen over box 3.

De staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst heeft, mede namens de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, het rapport ‘De waarde van woningen in verhuurde staat – actualisatie en evaluatie van de leegwaarderatio’ en zijn reactie daarop aan de Tweede Kamer gestuurd. Op basis van dit rapport stelt het kabinet voor om de leegwaarderatio te handhaven en de huidige percentages te actualiseren.

De staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd in verband met het tegelijkertijd gepubliceerde beleidsbesluit over het rechtsherstel box 3. Bij de brief is naast het beleidsbesluit ook de uitvoeringstoets gevoegd. Het besluit bevat de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen in box 3 voor nog niet onherroepelijk vaststaande en nog niet vastgestelde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de kalenderjaren 2017 tot en met 2022.

De staatssecretaris van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd met daarin scenario’s voor de behandeling van het rechtsherstel voor de belastingplichtigen die niet tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen de box 3-heffing (de ‘niet-bezwaarmakers’). Het kabinet verwacht in augustus 2022 een keuze te maken voor de behandeling, en de uitkomsten daarvan met Prinsjesdag te presenteren naar aanleiding waarvan samen met de Kamer definitieve besluitvorming zal plaatsvinden. Burgers hoeven voor nu geen actie te ondernemen om in aanmerking te komen voor eventueel rechtsherstel.

De Tweede Kamerleden Nijboer, Alkaya, Van Raan en Gündoğan hebben een voorstel van wet ingediend voor een vermogensbelasting (Wet vermogensbelasting 2024). Aanleiding voor het voorstel is het Kerstarrest over box 3 (HR 24 december 2021, nr. 21/01243, NTFR 2022/37) en de zorgen over de wereldwijde vermogensongelijkheid en in Nederland in het bijzonder.

Op 10 april 2014 hebben belanghebbende en A een Limited Liability Partnership (LLP) opgericht naar het recht van het Verenigd Koninkrijk. Belanghebbende heeft in de aangiften over de jaren 2014 en 2015 de resultaten uit de LLP aangegeven als verlies uit onderneming. Naar aanleiding van een in 2017 bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek en het toetsingskader van het besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M, Stcrt. 2009, 19749, NTFR 2010/31 heeft de inspecteur geconcludeerd dat de LLP als een niet-transparant lichaam dient te worden aangemerkt, zodat de fiscale resultaten bij de LLP in de heffing van vennootschapsbelasting betrokken dienen te worden.

Op 15 juli 2022 heeft de staatssecretaris van Financiën de kabinetsreactie bij het initiatiefwetsvoorstel Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting (de Exitheffing Dividendbelasting) gepubliceerd. Op dezelfde dag zijn ook de vragen van Tweede Kamerlid Lodders over de Exitheffing Dividendbelasting beantwoord.

Op 15 juli 2022 heeft de staatssecretaris van Financiën de Tweede Kamer schriftelijk geïnformeerd over de plannen tot versterking van de aanpak van dividendstripping. Zijn ambtsvoorganger had toegezegd nadere informatie te verstrekken na afloop van de internetconsultatie dividendstripping.

Dit btw-besluit is een actualisering van het besluit van 18 december 2018. In dit besluit verduidelijkt de staatssecretaris van Financiën wat onder een overeenkomst van opdracht is te verstaan. Tevens zijn voorwaarden van goedkeuringen verduidelijkt, waaronder de voorwaarde dat een redelijke kostenvergoeding voor het uitlenen van personeel 5% kan bedragen van de brutoloonkosten van dat personeel. Ook is een bijlage met vragen en antwoorden over de toepassing van het besluit toegevoegd. In dit besluit is ook verwerkt dat sinds 1 januari 2021 een vrijstelling voor het ter beschikking stellen van personeel in het kader van de Wmo- en Jeugdzorg is opgenomen in het Uitvoeringsbesluit OB 1968.

Belanghebbende heeft voor de registratie van drie gebruikte auto’s BPM op aangifte voldaan. Tegen elke voldoening is afzonderlijk bezwaar gemaakt. Tegen de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. De griffier heeft terecht driemaal griffierecht geheven, omdat geen sprake is van samenhangende besluiten. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft belanghebbende voor het eerst ter zitting gesteld dat het historische BPM-tarief moet worden toegepast. Het hof heeft dit standpunt voor één auto gevolgd en om die reden het hoger beroep gegrond verklaard. Volgens de Hoge Raad heeft het hof terecht geen bezwaarkostenvergoeding toegekend. Als een belastingplichtige, zoals in dit geval, een te hoog belastingbedrag op aangifte betaalt, kan niet worden gezegd dat de door het hof gelaste vermindering van de verschuldigde BPM het gevolg is van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Wel had het hof een proceskostenvergoeding voor de (hoger)beroepsfase moeten toekennen, aldus de Hoge Raad. Bij een gegrond beroep moeten in de regel de proceskosten worden vergoed. Van deze regel wordt afgeweken als de noodzaak tot het instellen van (hoger) beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende. Daarvan is in dit geval geen sprake. Wanneer na het doen van de uitspraak op bezwaar jurisprudentie van bijvoorbeeld de Hoge Raad of HvJ EU wordt gepubliceerd met een nieuwe rechtsontwikkeling, en de belanghebbende naar aanleiding daarvan alsnog gronden ziet om in (hoger) beroep een (verdere) vermindering te bepleiten, is er geen reden om bij gegrondverklaring van het (hoger) beroep geen proceskostenvergoeding toe te kennen. Aan de belanghebbende mag niet worden tegengeworpen dat hij bij de voldoening op aangifte of in de bezwaarfase niet zelf op de mogelijkheid van een nieuwe rechtsontwikkeling heeft geanticipeerd.

De minister voor Rechtsbescherming, Weerwind, heeft de Tweede Kamer bericht dat het wetsvoorstel ‘Wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet en enig andere wetten in verband met de bevoorrechting van vorderingen, het verbinden van een bijzonder verhaalsrecht aan bepaalde vorderingen en de invoering van de mogelijkheid van een vereenvoudigde afwikkeling van faillissement’ (Kamerstukken II, 1992/93, 22942, nr. 2) is ingetrokken. Het was niet eerder mogelijk om het wetsvoorstel in te trekken, aangezien daardoor het bodemrecht van de Belastingdienst mogelijk had kunnen vervallen. Omdat het bodemrecht is bestendigd met het in werking treden van de Fiscale verzamelwet 2022 (Stb. 2021, 612, NTFR 2021/377) is zeker gesteld dat het bodemrecht niet vervalt bij intrekking van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel kan daarom alsnog worden ingetrokken.

Deze uitgave van het ministerie van Financiën geeft een (korte) beschrijving van de achtergrond en werking van het Multilateraal Instrument (MLI). Tevens wordt een overzicht gegeven van de doorwerking van het MLI op de Nederlandse belastingverdragen. Het MLI is voor Nederland in werking getreden op 1 juli 2019. In een schema wordt weergegeven op welke belastingverdragen en vanaf welk moment het MLI door Nederland kan worden toegepast. Tevens is van zestien belastingverdragen inmiddels een zogenoemde ‘synthesised text’ beschikbaar, waarin de concrete gevolgen van het MLI op een leesbare wijze zijn weergegeven in de doorlopende verdragstekst. Het schema geeft de situatie weer naar de stand op 1 juli 2022 en wordt elk kwartaal aangepast.

Met dit besluit geeft de staatssecretaris van Financiën inzicht in zijn standpunten met betrekking tot de winstallocatie aan vaste inrichtingen. Doel van het besluit is om duidelijkheid te geven over de wijze waarop de Belastingdienst de winstallocatie aan vaste inrichtingen beoordeelt. Het besluit betreft een actualisering van het besluit van 15 januari 2011, nr. IFZ2010/457M (NTFR 2011/410). Aanleiding hiervoor zijn de ontwikkelingen op het gebied van de winstallocatie, waaronder de resultaten van het BEPS-project van de OESO. Daarnaast is de introductie van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten in de vennootschapsbelasting verwerkt, zijn verwijzingen naar andere besluiten en documenten geactualiseerd en is een aantal redactionele wijzigingen aangebracht.

Met dit besluit wordt de in onderdeel 3.4 van het besluit van 18 juli 2008, nr. CPP2007/664M (Voorkoming onder de toepassing van belastingverdragen) (NTFR 2020/1829) opgenomen goedkeuring voor directeuren- en commissarissenbeloningen per 1 januari 2023 ingetrokken. Op basis van deze goedkeuring kan onder de belastingverdragen die voor deze inkomsten voorzien in belastingverrekening – onder voorwaarden – toch de vrijstellingsmethode worden toegepast ter voorkoming van dubbele belasting. Het vervallen van deze goedkeuring voor directeuren- en commissarissenbeloningen was reeds aangekondigd in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 en gaat gelden vanaf 1 januari 2023.